Vervoeging van verkreukelen
Onbepaalde wijs (infinitief): verkreukelen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het verkreukelt
- zij verkreukelen
Présent
- il/elle froisse
- ils/elles froissent
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het verkreukelde
- zij verkreukelden
Indicatif imparfait
- il/elle froissait
- ils/elles froissaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft verkreukeld
- zij hebben verkreukeld
Indicatif passé composé
- il/elle a froissé
- ils/elles ont froissé
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had verkreukeld
- zij hadden verkreukeld
Indicatif plus-que-parfait
- il/elle avait froissé
- ils/elles avaient froissé
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal verkreukelen
- zij zult verkreukelen
Indicatif futur
- il/elle froissera
- ils/elles froisseront
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal verkreukeld hebben
- zij zult verkreukeld hebben
Indicatif futur antérieur
- il/elle aura froissé
- ils/elles auront froissé
Conditionalis I
- hij/zij/het zal verkreukelen
- zij zullen verkreukelen
Conditionnel présent
- il/elle froisserait
- ils/elles froisseraient
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben verkreukeld
- zij zullen hebben verkreukeld
Conditionnel passé (1ère forme)
- il/elle aurait froissé
- ils/elles auraient froissé