Vervoeging van verlevendigen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het verlevendigt
- zij verlevendigen
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het verlevendigde
- zij verlevendigden
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft verlevendigd
- zij hebben verlevendigd
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had verlevendigd
- zij hadden verlevendigd
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal verlevendigen
- zij zult verlevendigen
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal verlevendigd hebben
- zij zult verlevendigd hebben
Conditionalis I
- hij/zij/het zal verlevendigen
- zij zullen verlevendigen
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben verlevendigd
- zij zullen hebben verlevendigd