Vervoeging van verloochenen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verloochen
- jij verloochent
- hij/zij/het verloochent
- wij verloochenen
- jullie verloochenen
- zij verloochenen
Onvoltooid verleden tijd
- ik verloochende
- jij verloochende
- hij/zij/het verloochende
- wij verloochenden
- jullie verloochenden
- zij verloochenden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verloochend
- jij hebt verloochend
- hij/zij/het heeft verloochend
- wij hebben verloochend
- jullie hebben verloochend
- zij hebben verloochend
Voltooid verleden tijd
- ik had verloochend
- jij had verloochend
- hij/zij/het had verloochend
- wij hadden verloochend
- jullie hadden verloochend
- zij hadden verloochend
Toekomende tijd I
- ik zal verloochenen
- jij zult verloochenen
- hij/zij/het zal verloochenen
- wij zullen verloochenen
- jullie zullen verloochenen
- zij zullen verloochenen
Toekomende tijd II
- ik zal verloochend hebben
- jij zult verloochend hebben
- hij/zij/het zal verloochend hebben
- wij zullen verloochend hebben
- jullie zullen verloochend hebben
- zij zullen verloochend hebben
Conditionalis I
- ik zou verloochenen
- jij zou verloochenen
- hij/zij/het zou verloochenen
- wij zouden verloochenen
- jullie zouden verloochenen
- zij zouden verloochenen
Conditionalis II
- ik zou hebben verloochend
- jij zou hebben verloochend
- hij/zij/het zou hebben verloochend
- wij zouden hebben verloochend
- jullie zouden hebben verloochend
- zij zouden hebben verloochend
Imperatief
- jij verloochen
- jullie verloochent