Vervoeging van verloten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik verloot
    • jij verloot
    • hij/zij/het verloot
    • wij verloten
    • jullie verloten
    • zij verloten
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik verlootte
    • jij verlootte
    • hij/zij/het verlootte
    • wij verlootten
    • jullie verlootten
    • zij verlootten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb verloot
    • jij hebt verloot
    • hij/zij/het heeft verloot
    • wij hebben verloot
    • jullie hebben verloot
    • zij hebben verloot
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had verloot
    • jij had verloot
    • hij/zij/het had verloot
    • wij hadden verloot
    • jullie hadden verloot
    • zij hadden verloot
  • Toekomende tijd I

    • ik zal verloten
    • jij zult verloten
    • hij/zij/het zal verloten
    • wij zullen verloten
    • jullie zullen verloten
    • zij zullen verloten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal verloot hebben
    • jij zult verloot hebben
    • hij/zij/het zal verloot hebben
    • wij zullen verloot hebben
    • jullie zullen verloot hebben
    • zij zullen verloot hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou verloten
    • jij zou verloten
    • hij/zij/het zou verloten
    • wij zouden verloten
    • jullie zouden verloten
    • zij zouden verloten
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben verloot
    • jij zou hebben verloot
    • hij/zij/het zou hebben verloot
    • wij zouden hebben verloot
    • jullie zouden hebben verloot
    • zij zouden hebben verloot
  • Imperatief

    • jij verloot
    • jullie verloot

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van verloten