Vervoeging van vermaken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik vermaak
    • jij vermaakt
    • hij/zij/het vermaakt
    • wij vermaken
    • jullie vermaken
    • zij vermaken
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik vermaakte
    • jij vermaakte
    • hij/zij/het vermaakte
    • wij vermaakten
    • jullie vermaakten
    • zij vermaakten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb vermaakt
    • jij hebt vermaakt
    • hij/zij/het heeft vermaakt
    • wij hebben vermaakt
    • jullie hebben vermaakt
    • zij hebben vermaakt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had vermaakt
    • jij had vermaakt
    • hij/zij/het had vermaakt
    • wij hadden vermaakt
    • jullie hadden vermaakt
    • zij hadden vermaakt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal vermaken
    • jij zult vermaken
    • hij/zij/het zal vermaken
    • wij zullen vermaken
    • jullie zullen vermaken
    • zij zullen vermaken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal vermaakt hebben
    • jij zult vermaakt hebben
    • hij/zij/het zal vermaakt hebben
    • wij zullen vermaakt hebben
    • jullie zullen vermaakt hebben
    • zij zullen vermaakt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou vermaken
    • jij zou vermaken
    • hij/zij/het zou vermaken
    • wij zouden vermaken
    • jullie zouden vermaken
    • zij zouden vermaken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben vermaakt
    • jij zou hebben vermaakt
    • hij/zij/het zou hebben vermaakt
    • wij zouden hebben vermaakt
    • jullie zouden hebben vermaakt
    • zij zouden hebben vermaakt
  • Imperatief

    • jij vermaak
    • jullie vermaakt

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van vermaken