Vervoeging van verminderen

Onbepaalde wijs (infinitief): verminderen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het vermindert
  • zij verminderen

Präsens Indikativ

  • er/sie/es schwindet
  • sie schwinden

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het verminderde
  • zij verminderden

Präteritum Indikativ

  • er/sie/es schwand
  • sie schwanden

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft verminderd
  • zij hebben verminderd

Perfekt Indikativ

  • er/sie/es ist geschwunden
  • sie sind geschwunden

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had verminderd
  • zij hadden verminderd

Plusquamperfekt Indikativ

  • er/sie/es war geschwunden
  • sie waren geschwunden

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal verminderen
  • zij zullen verminderen

Futur I Indikativ

  • er/sie/es wird schwinden
  • sie werden schwinden

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal verminderd hebben
  • zij zullen verminderd hebben

Futur II Indikativ

  • er/sie/es wird geschwunden sein
  • sie werden geschwunden sein

Conditionalis I

  • hij/zij/het zou verminderen
  • zij zouden verminderen

Futur I Konjunktiv II

  • er/sie/es würde schwinden
  • sie würden schwinden

Conditionalis II

  • hij/zij/het zou hebben verminderd
  • zij zouden hebben verminderd

Futur II Konjunktiv II

  • er/sie/es würde geschwunden sein
  • sie würden geschwunden sein