Vervoeging van vernauwen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vernauw
- jij vernauwt
- hij/zij/het vernauwt
- wij vernauwen
- jullie vernauwen
- zij vernauwen
Onvoltooid verleden tijd
- ik vernauwde
- jij vernauwde
- hij/zij/het vernauwde
- wij vernauwden
- jullie vernauwden
- zij vernauwden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb vernauwd
- jij hebt vernauwd
- hij/zij/het heeft vernauwd
- wij hebben vernauwd
- jullie hebben vernauwd
- zij hebben vernauwd
Voltooid verleden tijd
- ik had vernauwd
- jij had vernauwd
- hij/zij/het had vernauwd
- wij hadden vernauwd
- jullie hadden vernauwd
- zij hadden vernauwd
Toekomende tijd I
- ik zal vernauwen
- jij zult vernauwen
- hij/zij/het zal vernauwen
- wij zullen vernauwen
- jullie zullen vernauwen
- zij zullen vernauwen
Toekomende tijd II
- ik zal vernauwd hebben
- jij zult vernauwd hebben
- hij/zij/het zal vernauwd hebben
- wij zullen vernauwd hebben
- jullie zullen vernauwd hebben
- zij zullen vernauwd hebben
Conditionalis I
- ik zou vernauwen
- jij zou vernauwen
- hij/zij/het zou vernauwen
- wij zouden vernauwen
- jullie zouden vernauwen
- zij zouden vernauwen
Conditionalis II
- ik zou hebben vernauwd
- jij zou hebben vernauwd
- hij/zij/het zou hebben vernauwd
- wij zouden hebben vernauwd
- jullie zouden hebben vernauwd
- zij zouden hebben vernauwd
Imperatief
- jij vernauw
- jullie vernauwt