Vervoeging van verontheiligen

Onbepaalde wijs (infinitief): verontheiligen

Vertaling: profanar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verontheilig
  • jij verontheiligt
  • hij/zij/het verontheiligt
  • wij verontheiligen
  • jullie verontheiligen
  • zij verontheiligen

Indicativo presente

  • yo profano
  • profanas
  • él/ella profana
  • nosotros profanamos
  • vosotros profanáis
  • ellos/ellas profanan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verontheiligde
  • jij verontheiligde
  • hij/zij/het verontheiligde
  • wij verontheiligden
  • jullie verontheiligden
  • zij verontheiligden

Indefinido

  • yo profané
  • profanaste
  • él/ella profanó
  • nosotros profanamos
  • vosotros profanasteis
  • ellos/ellas profanaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verontheiligd
  • jij hebt verontheiligd
  • hij/zij/het heeft verontheiligd
  • wij hebben verontheiligd
  • jullie hebben verontheiligd
  • zij hebben verontheiligd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he profanado
  • has profanado
  • él/ella ha profanado
  • nosotros hemos profanado
  • vosotros habéis profanado
  • ellos/ellas han profanado

Voltooid verleden tijd

  • ik had verontheiligd
  • jij had verontheiligd
  • hij/zij/het had verontheiligd
  • wij hadden verontheiligd
  • jullie hadden verontheiligd
  • zij hadden verontheiligd

Pluscuamperfecto

  • yo había profanado
  • habías profanado
  • él/ella había profanado
  • nosotros habíamos profanado
  • vosotros habíais profanado
  • ellos/ellas habían profanado

Toekomende tijd I

  • ik zal verontheiligen
  • jij zult verontheiligen
  • hij/zij/het zal verontheiligen
  • wij zullen verontheiligen
  • jullie zullen verontheiligen
  • zij zullen verontheiligen

Futuro I

  • yo profanaré
  • profanarás
  • él/ella profanará
  • nosotros profanaremos
  • vosotros profanaréis
  • ellos/ellas profanarán

Toekomende tijd II

  • ik zal verontheiligd hebben
  • jij zult verontheiligd hebben
  • hij/zij/het zal verontheiligd hebben
  • wij zullen verontheiligd hebben
  • jullie zullen verontheiligd hebben
  • zij zullen verontheiligd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré profanado
  • habrás profanado
  • él/ella habrá profanado
  • nosotros habremos profanado
  • vosotros habréis profanado
  • ellos/ellas habrán profanado

Conditionalis I

  • ik zou verontheiligen
  • jij zou verontheiligen
  • hij/zij/het zou verontheiligen
  • wij zouden verontheiligen
  • jullie zouden verontheiligen
  • zij zouden verontheiligen

Condicional

  • yo profanaría
  • profanarías
  • él/ella profanaría
  • nosotros profanaríamos
  • vosotros profanaríais
  • ellos/ellas profanarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben verontheiligd
  • jij zou hebben verontheiligd
  • hij/zij/het zou hebben verontheiligd
  • wij zouden hebben verontheiligd
  • jullie zouden hebben verontheiligd
  • zij zouden hebben verontheiligd

Condicional perfecto

  • yo habría profanado
  • habrías profanado
  • él/ella habría profanado
  • nosotros habríamos profanado
  • vosotros habríais profanado
  • ellos/ellas habrían profanado

Imperatief

  • jij verontheilig
  • jullie verontheiligt

Imperativo presente

  • profana
  • vosotros profanad