Vervoeging van verontheiligen
Onbepaalde wijs (infinitief): verontheiligen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verontheilig
- jij verontheiligt
- hij/zij/het verontheiligt
- wij verontheiligen
- jullie verontheiligen
- zij verontheiligen
Présent
- je viole
- tu violes
- il/elle viole
- nous violons
- vous violez
- ils/elles violent
Onvoltooid verleden tijd
- ik verontheiligde
- jij verontheiligde
- hij/zij/het verontheiligde
- wij verontheiligden
- jullie verontheiligden
- zij verontheiligden
Indicatif imparfait
- je violais
- tu violais
- il/elle violait
- nous violions
- vous violiez
- ils/elles violaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verontheiligd
- jij hebt verontheiligd
- hij/zij/het heeft verontheiligd
- wij hebben verontheiligd
- jullie hebben verontheiligd
- zij hebben verontheiligd
Indicatif passé composé
- j'ai violé
- tu as violé
- il/elle a violé
- nous avons violé
- vous avez violé
- ils/elles ont violé
Voltooid verleden tijd
- ik had verontheiligd
- jij had verontheiligd
- hij/zij/het had verontheiligd
- wij hadden verontheiligd
- jullie hadden verontheiligd
- zij hadden verontheiligd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais violé
- tu avais violé
- il/elle avait violé
- nous avions violé
- vous aviez violé
- ils/elles avaient violé
Toekomende tijd I
- ik zal verontheiligen
- jij zult verontheiligen
- hij/zij/het zal verontheiligen
- wij zullen verontheiligen
- jullie zullen verontheiligen
- zij zullen verontheiligen
Indicatif futur
- je violerai
- tu violeras
- il/elle violera
- nous violerons
- vous violerez
- ils/elles violeront
Toekomende tijd II
- ik zal verontheiligd hebben
- jij zult verontheiligd hebben
- hij/zij/het zal verontheiligd hebben
- wij zullen verontheiligd hebben
- jullie zullen verontheiligd hebben
- zij zullen verontheiligd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai violé
- tu auras violé
- il/elle aura violé
- nous aurons violé
- vous aurez violé
- ils/elles auront violé
Conditionalis I
- ik zou verontheiligen
- jij zou verontheiligen
- hij/zij/het zou verontheiligen
- wij zouden verontheiligen
- jullie zouden verontheiligen
- zij zouden verontheiligen
Conditionnel présent
- je violerais
- tu violerais
- il/elle violerait
- nous violerions
- vous violeriez
- ils/elles violeraient
Conditionalis II
- ik zou hebben verontheiligd
- jij zou hebben verontheiligd
- hij/zij/het zou hebben verontheiligd
- wij zouden hebben verontheiligd
- jullie zouden hebben verontheiligd
- zij zouden hebben verontheiligd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais violé
- tu aurais violé
- il/elle aurait violé
- nous aurions violé
- vous auriez violé
- ils/elles auraient violé
Imperatief
- jij verontheilig
- jullie verontheiligt
Impératif
- tu viole
- vous violez