Vervoeging van verpozen

Onbepaalde wijs (infinitief): verpozen

vertaal alle vervoegingen
Vertaling: to play

1 alternatieve vertaling

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verpoos
  • jij verpoost
  • hij/zij/het verpoost
  • wij verpozen
  • jullie verpozen
  • zij verpozen

Present

  • I play
  • you play
  • he/she/it plays
  • we play
  • you play
  • they play

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verpoosde
  • jij verpoosde
  • hij/zij/het verpoosde
  • wij verpoosden
  • jullie verpoosden
  • zij verpoosden

Simple past

  • I played
  • you played
  • he/she/it played
  • we played
  • you played
  • they played

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verpoosd
  • jij hebt verpoosd
  • hij/zij/het heeft verpoosd
  • wij hebben verpoosd
  • jullie hebben verpoosd
  • zij hebben verpoosd

Present perfect

  • I have played
  • you have played
  • he/she/it has played
  • we have played
  • you have played
  • they have played

Voltooid verleden tijd

  • ik had verpoosd
  • jij had verpoosd
  • hij/zij/het had verpoosd
  • wij hadden verpoosd
  • jullie hadden verpoosd
  • zij hadden verpoosd

Past perfect

  • I had played
  • you had played
  • he/she/it had played
  • we had played
  • you had played
  • they had played

Toekomende tijd I

  • ik zal verpozen
  • jij zult verpozen
  • hij/zij/het zal verpozen
  • wij zullen verpozen
  • jullie zullen verpozen
  • zij zullen verpozen

Future

  • I will play
  • you will play
  • he/she/it will play
  • we will play
  • you will play
  • they will play

Toekomende tijd II

  • ik zal verpoosd hebben
  • jij zult verpoosd hebben
  • hij/zij/het zal verpoosd hebben
  • wij zullen verpoosd hebben
  • jullie zullen verpoosd hebben
  • zij zullen verpoosd hebben

Future perfect

  • I will have played
  • you will have played
  • he/she/it will have played
  • we will have played
  • you will have played
  • they will have played

Conditionalis I

  • ik zou verpozen
  • jij zou verpozen
  • hij/zij/het zou verpozen
  • wij zouden verpozen
  • jullie zouden verpozen
  • zij zouden verpozen

Conditional present

  • I would play
  • you would play
  • he/she/it would play
  • we would play
  • you would play
  • they would play

Conditionalis II

  • ik zou hebben verpoosd
  • jij zou hebben verpoosd
  • hij/zij/het zou hebben verpoosd
  • wij zouden hebben verpoosd
  • jullie zouden hebben verpoosd
  • zij zouden hebben verpoosd

Conditional perfect

  • I would have played
  • you would have played
  • he/she/it would have played
  • we would have played
  • you would have played
  • they would have played

Imperatief

  • jij verpoos
  • jullie verpoost

Imperative

  • you play
  • you play