Vervoeging van verrijken
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verrijk
- jij verrijkt
- hij/zij/het verrijkt
- wij verrijken
- jullie verrijken
- zij verrijken
Onvoltooid verleden tijd
- ik verrijkte
- jij verrijkte
- hij/zij/het verrijkte
- wij verrijkten
- jullie verrijkten
- zij verrijkten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verrijkt
- jij hebt verrijkt
- hij/zij/het heeft verrijkt
- wij hebben verrijkt
- jullie hebben verrijkt
- zij hebben verrijkt
Voltooid verleden tijd
- ik had verrijkt
- jij had verrijkt
- hij/zij/het had verrijkt
- wij hadden verrijkt
- jullie hadden verrijkt
- zij hadden verrijkt
Toekomende tijd I
- ik zal verrijken
- jij zult verrijken
- hij/zij/het zal verrijken
- wij zullen verrijken
- jullie zullen verrijken
- zij zullen verrijken
Toekomende tijd II
- ik zal verrijkt hebben
- jij zult verrijkt hebben
- hij/zij/het zal verrijkt hebben
- wij zullen verrijkt hebben
- jullie zullen verrijkt hebben
- zij zullen verrijkt hebben
Conditionalis I
- ik zou verrijken
- jij zou verrijken
- hij/zij/het zou verrijken
- wij zouden verrijken
- jullie zouden verrijken
- zij zouden verrijken
Conditionalis II
- ik zou hebben verrijkt
- jij zou hebben verrijkt
- hij/zij/het zou hebben verrijkt
- wij zouden hebben verrijkt
- jullie zouden hebben verrijkt
- zij zouden hebben verrijkt
Imperatief
- jij verrijk
- jullie verrijkt