Vervoeging van verscheiden
Onbepaalde wijs (infinitief): verscheiden
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verscheid
- jij verscheidt
- hij/zij/het verscheidt
- wij verscheiden
- jullie verscheiden
- zij verscheiden
Presente
- io muoio
- tu muori
- lui/lei/Lei muore
- noi moriamo
- voi/Voi morite
- loro/Loro muoiono
Onvoltooid verleden tijd
- ik verscheidde
- jij verscheidde
- hij/zij/het verscheidde
- wij verscheidden
- jullie verscheidden
- zij verscheidden
Imperfetto
- io morivo
- tu morivi
- lui/lei/Lei moriva
- noi morivamo
- voi/Voi morivate
- loro/Loro morivano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben verscheiden
- jij bent verscheiden
- hij/zij/het is verscheiden
- wij zijn verscheiden
- jullie zijn verscheiden
- zij zijn verscheiden
Passato prossimo
- io sono morto
- tu sei morto
- lui/lei/Lei è morto
- noi siamo morti
- voi/Voi siete morti
- loro/Loro sono morti
Voltooid verleden tijd
- ik was verscheiden
- jij was verscheiden
- hij/zij/het was verscheiden
- wij waren verscheiden
- jullie waren verscheiden
- zij waren verscheiden
Trapassato prossimo
- io ero morto
- tu eri morto
- lui/lei/Lei era morto
- noi eravamo morti
- voi/Voi eravate morti
- loro/Loro erano morti
Toekomende tijd I
- ik zal verscheiden
- jij zult verscheiden
- hij/zij/het zal verscheiden
- wij zullen verscheiden
- jullie zullen verscheiden
- zij zullen verscheiden
Futuro semplice
- io morirò
- tu morirai
- lui/lei/Lei morirà
- noi moriremo
- voi/Voi morirete
- loro/Loro moriranno
Toekomende tijd II
- ik zal verscheiden zijn
- jij zult verscheiden zijn
- hij/zij/het zal verscheiden zijn
- wij zullen verscheiden zijn
- jullie zullen verscheiden zijn
- zij zullen verscheiden zijn
Futuro anteriore
- io sarò morto
- tu sarai morto
- lui/lei/Lei sarà morto
- noi saremo morti
- voi/Voi sarete morti
- loro/Loro saranno morti
Conditionalis I
- ik zou verscheiden
- jij zou verscheiden
- hij/zij/het zou verscheiden
- wij zouden verscheiden
- jullie zouden verscheiden
- zij zouden verscheiden
Condizionale presente
- io morirei
- tu moriresti
- lui/lei/Lei morirebbe
- noi moriremmo
- voi/Voi morireste
- loro/Loro morirebbero
Conditionalis II
- ik zou zijn verscheiden
- jij zou zijn verscheiden
- hij/zij/het zou zijn verscheiden
- wij zouden zijn verscheiden
- jullie zouden zijn verscheiden
- zij zouden zijn verscheiden
Condizionale passato
- io sarei morto
- tu saresti morto
- lui/lei/Lei sarebbe morto
- noi saremmo morti
- voi/Voi sareste morti
- loro/Loro sarebbero morti
Imperatief
- jij verscheid
- jullie verscheidt
Imperativo
- tu muori
- voi/Voi morite