Vervoeging van versomberen
Onbepaalde wijs (infinitief): versomberen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik versomber
- jij versombert
- hij/zij/het versombert
- wij versomberen
- jullie versomberen
- zij versomberen
Présent
- je fonce
- tu fonces
- il/elle fonce
- nous fonçons
- vous foncez
- ils/elles foncent
Onvoltooid verleden tijd
- ik versomberde
- jij versomberde
- hij/zij/het versomberde
- wij versomberden
- jullie versomberden
- zij versomberden
Indicatif imparfait
- je fonçais
- tu fonçais
- il/elle fonçait
- nous foncions
- vous fonciez
- ils/elles fonçaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben versomberd
- jij bent versomberd
- hij/zij/het is versomberd
- wij zijn versomberd
- jullie zijn versomberd
- zij zijn versomberd
Indicatif passé composé
- j'ai foncé
- tu as foncé
- il/elle a foncé
- nous avons foncé
- vous avez foncé
- ils/elles ont foncé
Voltooid verleden tijd
- ik was versomberd
- jij was versomberd
- hij/zij/het was versomberd
- wij waren versomberd
- jullie waren versomberd
- zij waren versomberd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais foncé
- tu avais foncé
- il/elle avait foncé
- nous avions foncé
- vous aviez foncé
- ils/elles avaient foncé
Toekomende tijd I
- ik zal versomberen
- jij zult versomberen
- hij/zij/het zal versomberen
- wij zullen versomberen
- jullie zullen versomberen
- zij zullen versomberen
Indicatif futur
- je foncerai
- tu fonceras
- il/elle foncera
- nous foncerons
- vous foncerez
- ils/elles fonceront
Toekomende tijd II
- ik zal versomberd zijn
- jij zult versomberd zijn
- hij/zij/het zal versomberd zijn
- wij zullen versomberd zijn
- jullie zullen versomberd zijn
- zij zullen versomberd zijn
Indicatif futur antérieur
- j'aurai foncé
- tu auras foncé
- il/elle aura foncé
- nous aurons foncé
- vous aurez foncé
- ils/elles auront foncé
Conditionalis I
- ik zou versomberen
- jij zou versomberen
- hij/zij/het zou versomberen
- wij zouden versomberen
- jullie zouden versomberen
- zij zouden versomberen
Conditionnel présent
- je foncerais
- tu foncerais
- il/elle foncerait
- nous foncerions
- vous fonceriez
- ils/elles fonceraient
Conditionalis II
- ik zou zijn versomberd
- jij zou zijn versomberd
- hij/zij/het zou zijn versomberd
- wij zouden zijn versomberd
- jullie zouden zijn versomberd
- zij zouden zijn versomberd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais foncé
- tu aurais foncé
- il/elle aurait foncé
- nous aurions foncé
- vous auriez foncé
- ils/elles auraient foncé
Imperatief
- jij versomber
- jullie versombert
Impératif
- tu fonce
- vous foncez