Vervoeging van verspillen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verspil
- jij verspilt
- hij/zij/het verspilt
- wij verspillen
- jullie verspillen
- zij verspillen
Onvoltooid verleden tijd
- ik verspilde
- jij verspilde
- hij/zij/het verspilde
- wij verspilden
- jullie verspilden
- zij verspilden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verspild
- jij hebt verspild
- hij/zij/het heeft verspild
- wij hebben verspild
- jullie hebben verspild
- zij hebben verspild
Voltooid verleden tijd
- ik had verspild
- jij had verspild
- hij/zij/het had verspild
- wij hadden verspild
- jullie hadden verspild
- zij hadden verspild
Toekomende tijd I
- ik zal verspillen
- jij zult verspillen
- hij/zij/het zal verspillen
- wij zullen verspillen
- jullie zullen verspillen
- zij zullen verspillen
Toekomende tijd II
- ik zal verspild hebben
- jij zult verspild hebben
- hij/zij/het zal verspild hebben
- wij zullen verspild hebben
- jullie zullen verspild hebben
- zij zullen verspild hebben
Conditionalis I
- ik zou verspillen
- jij zou verspillen
- hij/zij/het zou verspillen
- wij zouden verspillen
- jullie zouden verspillen
- zij zouden verspillen
Conditionalis II
- ik zou hebben verspild
- jij zou hebben verspild
- hij/zij/het zou hebben verspild
- wij zouden hebben verspild
- jullie zouden hebben verspild
- zij zouden hebben verspild
Imperatief
- jij verspil
- jullie verspilt