Vervoeging van versterken

Onbepaalde wijs (infinitief): versterken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik versterk
    • jij versterkt
    • hij/zij/het versterkt
    • wij versterken
    • jullie versterken
    • zij versterken
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik versterkte
    • jij versterkte
    • hij/zij/het versterkte
    • wij versterkten
    • jullie versterkten
    • zij versterkten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb versterkt
    • jij hebt versterkt
    • hij/zij/het heeft versterkt
    • wij hebben versterkt
    • jullie hebben versterkt
    • zij hebben versterkt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had versterkt
    • jij had versterkt
    • hij/zij/het had versterkt
    • wij hadden versterkt
    • jullie hadden versterkt
    • zij hadden versterkt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal versterken
    • jij zult versterken
    • hij/zij/het zal versterken
    • wij zullen versterken
    • jullie zullen versterken
    • zij zullen versterken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal versterkt hebben
    • jij zult versterkt hebben
    • hij/zij/het zal versterkt hebben
    • wij zullen versterkt hebben
    • jullie zullen versterkt hebben
    • zij zullen versterkt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou versterken
    • jij zou versterken
    • hij/zij/het zou versterken
    • wij zouden versterken
    • jullie zouden versterken
    • zij zouden versterken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben versterkt
    • jij zou hebben versterkt
    • hij/zij/het zou hebben versterkt
    • wij zouden hebben versterkt
    • jullie zouden hebben versterkt
    • zij zouden hebben versterkt
  • Imperatief

    • jij versterk
    • jullie versterkt