Vervoeging van verstoppen

Onbepaalde wijs (infinitief): verstoppen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verstop
  • jij verstopt
  • hij/zij/het verstopt
  • wij verstoppen
  • jullie verstoppen
  • zij verstoppen

Présent

  • je bouche
  • tu bouches
  • il/elle bouche
  • nous bouchons
  • vous bouchez
  • ils/elles bouchent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verstopte
  • jij verstopte
  • hij/zij/het verstopte
  • wij verstopten
  • jullie verstopten
  • zij verstopten

Indicatif imparfait

  • je bouchais
  • tu bouchais
  • il/elle bouchait
  • nous bouchions
  • vous bouchiez
  • ils/elles bouchaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verstopt
  • jij hebt verstopt
  • hij/zij/het heeft verstopt
  • wij hebben verstopt
  • jullie hebben verstopt
  • zij hebben verstopt

Indicatif passé composé

  • j'ai bouché
  • tu as bouché
  • il/elle a bouché
  • nous avons bouché
  • vous avez bouché
  • ils/elles ont bouché

Voltooid verleden tijd

  • ik had verstopt
  • jij had verstopt
  • hij/zij/het had verstopt
  • wij hadden verstopt
  • jullie hadden verstopt
  • zij hadden verstopt

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais bouché
  • tu avais bouché
  • il/elle avait bouché
  • nous avions bouché
  • vous aviez bouché
  • ils/elles avaient bouché

Toekomende tijd I

  • ik zal verstoppen
  • jij zult verstoppen
  • hij/zij/het zal verstoppen
  • wij zullen verstoppen
  • jullie zullen verstoppen
  • zij zullen verstoppen

Indicatif futur

  • je boucherai
  • tu boucheras
  • il/elle bouchera
  • nous boucherons
  • vous boucherez
  • ils/elles boucheront

Toekomende tijd II

  • ik zal verstopt hebben
  • jij zult verstopt hebben
  • hij/zij/het zal verstopt hebben
  • wij zullen verstopt hebben
  • jullie zullen verstopt hebben
  • zij zullen verstopt hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai bouché
  • tu auras bouché
  • il/elle aura bouché
  • nous aurons bouché
  • vous aurez bouché
  • ils/elles auront bouché

Conditionalis I

  • ik zou verstoppen
  • jij zou verstoppen
  • hij/zij/het zou verstoppen
  • wij zouden verstoppen
  • jullie zouden verstoppen
  • zij zouden verstoppen

Conditionnel présent

  • je boucherais
  • tu boucherais
  • il/elle boucherait
  • nous boucherions
  • vous boucheriez
  • ils/elles boucheraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben verstopt
  • jij zou hebben verstopt
  • hij/zij/het zou hebben verstopt
  • wij zouden hebben verstopt
  • jullie zouden hebben verstopt
  • zij zouden hebben verstopt

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais bouché
  • tu aurais bouché
  • il/elle aurait bouché
  • nous aurions bouché
  • vous auriez bouché
  • ils/elles auraient bouché

Imperatief

  • jij verstop
  • jullie verstopt

Impératif

  • tu bouche
  • vous bouchez

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van verstoppen