Vervoeging van verstrikken
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verstrik
- jij verstrikt
- hij/zij/het verstrikt
- wij verstrikken
- jullie verstrikken
- zij verstrikken
Onvoltooid verleden tijd
- ik verstrikte
- jij verstrikte
- hij/zij/het verstrikte
- wij verstrikten
- jullie verstrikten
- zij verstrikten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verstrikt
- jij hebt verstrikt
- hij/zij/het heeft verstrikt
- wij hebben verstrikt
- jullie hebben verstrikt
- zij hebben verstrikt
Voltooid verleden tijd
- ik had verstrikt
- jij had verstrikt
- hij/zij/het had verstrikt
- wij hadden verstrikt
- jullie hadden verstrikt
- zij hadden verstrikt
Toekomende tijd I
- ik zal verstrikken
- jij zult verstrikken
- hij/zij/het zal verstrikken
- wij zullen verstrikken
- jullie zullen verstrikken
- zij zullen verstrikken
Toekomende tijd II
- ik zal verstrikt hebben
- jij zult verstrikt hebben
- hij/zij/het zal verstrikt hebben
- wij zullen verstrikt hebben
- jullie zullen verstrikt hebben
- zij zullen verstrikt hebben
Conditionalis I
- ik zou verstrikken
- jij zou verstrikken
- hij/zij/het zou verstrikken
- wij zouden verstrikken
- jullie zouden verstrikken
- zij zouden verstrikken
Conditionalis II
- ik zou hebben verstrikt
- jij zou hebben verstrikt
- hij/zij/het zou hebben verstrikt
- wij zouden hebben verstrikt
- jullie zouden hebben verstrikt
- zij zouden hebben verstrikt
Imperatief
- jij verstrik
- jullie verstrikt