Vervoeging van vertalen
Onbepaalde wijs (infinitief): vertalen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vertaal
- jij vertaalt
- hij/zij/het vertaalt
- wij vertalen
- jullie vertalen
- zij vertalen
Presente
- io traduco
- tu traduci
- lui/lei/Lei traduce
- noi traduciamo
- voi/Voi traducete
- loro/Loro traducono
Onvoltooid verleden tijd
- ik vertaalde
- jij vertaalde
- hij/zij/het vertaalde
- wij vertaalden
- jullie vertaalden
- zij vertaalden
Imperfetto
- io traducevo
- tu traducevi
- lui/lei/Lei traduceva
- noi traducevamo
- voi/Voi traducevate
- loro/Loro traducevano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb vertaald
- jij hebt vertaald
- hij/zij/het heeft vertaald
- wij hebben vertaald
- jullie hebben vertaald
- zij hebben vertaald
Passato prossimo
- io ho tradotto
- tu hai tradotto
- lui/lei/Lei ha tradotto
- noi abbiamo tradotto
- voi/Voi avete tradotto
- loro/Loro hanno tradotto
Voltooid verleden tijd
- ik had vertaald
- jij had vertaald
- hij/zij/het had vertaald
- wij hadden vertaald
- jullie hadden vertaald
- zij hadden vertaald
Trapassato prossimo
- io avevo tradotto
- tu avevi tradotto
- lui/lei/Lei aveva tradotto
- noi avevamo tradotto
- voi/Voi avevate tradotto
- loro/Loro avevano tradotto
Toekomende tijd I
- ik zal vertalen
- jij zult vertalen
- hij/zij/het zal vertalen
- wij zullen vertalen
- jullie zullen vertalen
- zij zullen vertalen
Futuro semplice
- io tradurrò
- tu tradurrai
- lui/lei/Lei tradurrà
- noi tradurremo
- voi/Voi tradurrete
- loro/Loro tradurranno
Toekomende tijd II
- ik zal vertaald hebben
- jij zult vertaald hebben
- hij/zij/het zal vertaald hebben
- wij zullen vertaald hebben
- jullie zullen vertaald hebben
- zij zullen vertaald hebben
Futuro anteriore
- io avrò tradotto
- tu avrai tradotto
- lui/lei/Lei avrà tradotto
- noi avremo tradotto
- voi/Voi avrete tradotto
- loro/Loro avranno tradotto
Conditionalis I
- ik zou vertalen
- jij zou vertalen
- hij/zij/het zou vertalen
- wij zouden vertalen
- jullie zouden vertalen
- zij zouden vertalen
Condizionale presente
- io tradurrei
- tu tradurresti
- lui/lei/Lei tradurrebbe
- noi tradurremmo
- voi/Voi tradurreste
- loro/Loro tradurrebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben vertaald
- jij zou hebben vertaald
- hij/zij/het zou hebben vertaald
- wij zouden hebben vertaald
- jullie zouden hebben vertaald
- zij zouden hebben vertaald
Condizionale passato
- io avrei tradotto
- tu avresti tradotto
- lui/lei/Lei avrebbe tradotto
- noi avremmo tradotto
- voi/Voi avreste tradotto
- loro/Loro avrebbero tradotto
Imperatief
- jij vertaal
- jullie vertaalt
Imperativo
- tu traduci
- voi/Voi traducete