Vervoeging van vertekenen

Onbepaalde wijs (infinitief): vertekenen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verteken
  • jij vertekent
  • hij/zij/het vertekent
  • wij vertekenen
  • jullie vertekenen
  • zij vertekenen

Present

  • I misrepresent
  • you misrepresent
  • he/she/it misrepresents
  • we misrepresent
  • you misrepresent
  • they misrepresent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vertekende
  • jij vertekende
  • hij/zij/het vertekende
  • wij vertekenden
  • jullie vertekenden
  • zij vertekenden

Simple past

  • I misrepresented
  • you misrepresented
  • he/she/it misrepresented
  • we misrepresented
  • you misrepresented
  • they misrepresented

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb vertekend
  • jij hebt vertekend
  • hij/zij/het heeft vertekend
  • wij hebben vertekend
  • jullie hebben vertekend
  • zij hebben vertekend

Present perfect

  • I have misrepresented
  • you have misrepresented
  • he/she/it has misrepresented
  • we have misrepresented
  • you have misrepresented
  • they have misrepresented

Voltooid verleden tijd

  • ik had vertekend
  • jij had vertekend
  • hij/zij/het had vertekend
  • wij hadden vertekend
  • jullie hadden vertekend
  • zij hadden vertekend

Past perfect

  • I had misrepresented
  • you had misrepresented
  • he/she/it had misrepresented
  • we had misrepresented
  • you had misrepresented
  • they had misrepresented

Toekomende tijd I

  • ik zal vertekenen
  • jij zult vertekenen
  • hij/zij/het zal vertekenen
  • wij zullen vertekenen
  • jullie zullen vertekenen
  • zij zullen vertekenen

Future

  • I will misrepresent
  • you will misrepresent
  • he/she/it will misrepresent
  • we will misrepresent
  • you will misrepresent
  • they will misrepresent

Toekomende tijd II

  • ik zal vertekend hebben
  • jij zult vertekend hebben
  • hij/zij/het zal vertekend hebben
  • wij zullen vertekend hebben
  • jullie zullen vertekend hebben
  • zij zullen vertekend hebben

Future perfect

  • I will have misrepresented
  • you will have misrepresented
  • he/she/it will have misrepresented
  • we will have misrepresented
  • you will have misrepresented
  • they will have misrepresented

Conditionalis I

  • ik zou vertekenen
  • jij zou vertekenen
  • hij/zij/het zou vertekenen
  • wij zouden vertekenen
  • jullie zouden vertekenen
  • zij zouden vertekenen

Conditional present

  • I would misrepresent
  • you would misrepresent
  • he/she/it would misrepresent
  • we would misrepresent
  • you would misrepresent
  • they would misrepresent

Conditionalis II

  • ik zou hebben vertekend
  • jij zou hebben vertekend
  • hij/zij/het zou hebben vertekend
  • wij zouden hebben vertekend
  • jullie zouden hebben vertekend
  • zij zouden hebben vertekend

Conditional perfect

  • I would have misrepresented
  • you would have misrepresented
  • he/she/it would have misrepresented
  • we would have misrepresented
  • you would have misrepresented
  • they would have misrepresented

Imperatief

  • jij verteken
  • jullie vertekent

Imperative

  • you misrepresent
  • you misrepresent