Vervoeging van vervaardigen

Onbepaalde wijs (infinitief): vervaardigen

Vertaling: fabbricare

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vervaardig
  • jij vervaardigt
  • hij/zij/het vervaardigt
  • wij vervaardigen
  • jullie vervaardigen
  • zij vervaardigen

Presente

  • io fabbrico
  • tu fabbrichi
  • lui/lei/Lei fabbrica
  • noi fabbrichiamo
  • voi/Voi fabbricate
  • loro/Loro fabbricano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vervaardigde
  • jij vervaardigde
  • hij/zij/het vervaardigde
  • wij vervaardigden
  • jullie vervaardigden
  • zij vervaardigden

Imperfetto

  • io fabbricavo
  • tu fabbricavi
  • lui/lei/Lei fabbricava
  • noi fabbricavamo
  • voi/Voi fabbricavate
  • loro/Loro fabbricavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb vervaardigd
  • jij hebt vervaardigd
  • hij/zij/het heeft vervaardigd
  • wij hebben vervaardigd
  • jullie hebben vervaardigd
  • zij hebben vervaardigd

Passato prossimo

  • io ho fabbricato
  • tu hai fabbricato
  • lui/lei/Lei ha fabbricato
  • noi abbiamo fabbricato
  • voi/Voi avete fabbricato
  • loro/Loro hanno fabbricato

Voltooid verleden tijd

  • ik had vervaardigd
  • jij had vervaardigd
  • hij/zij/het had vervaardigd
  • wij hadden vervaardigd
  • jullie hadden vervaardigd
  • zij hadden vervaardigd

Trapassato prossimo

  • io avevo fabbricato
  • tu avevi fabbricato
  • lui/lei/Lei aveva fabbricato
  • noi avevamo fabbricato
  • voi/Voi avevate fabbricato
  • loro/Loro avevano fabbricato

Toekomende tijd I

  • ik zal vervaardigen
  • jij zult vervaardigen
  • hij/zij/het zal vervaardigen
  • wij zullen vervaardigen
  • jullie zullen vervaardigen
  • zij zullen vervaardigen

Futuro semplice

  • io fabbricherò
  • tu fabbricherai
  • lui/lei/Lei fabbricherà
  • noi fabbricheremo
  • voi/Voi fabbricherete
  • loro/Loro fabbricheranno

Toekomende tijd II

  • ik zal vervaardigd hebben
  • jij zult vervaardigd hebben
  • hij/zij/het zal vervaardigd hebben
  • wij zullen vervaardigd hebben
  • jullie zullen vervaardigd hebben
  • zij zullen vervaardigd hebben

Futuro anteriore

  • io avrò fabbricato
  • tu avrai fabbricato
  • lui/lei/Lei avrà fabbricato
  • noi avremo fabbricato
  • voi/Voi avrete fabbricato
  • loro/Loro avranno fabbricato

Conditionalis I

  • ik zou vervaardigen
  • jij zou vervaardigen
  • hij/zij/het zou vervaardigen
  • wij zouden vervaardigen
  • jullie zouden vervaardigen
  • zij zouden vervaardigen

Condizionale presente

  • io fabbricherei
  • tu fabbricheresti
  • lui/lei/Lei fabbricherebbe
  • noi fabbricheremmo
  • voi/Voi fabbrichereste
  • loro/Loro fabbricherebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben vervaardigd
  • jij zou hebben vervaardigd
  • hij/zij/het zou hebben vervaardigd
  • wij zouden hebben vervaardigd
  • jullie zouden hebben vervaardigd
  • zij zouden hebben vervaardigd

Condizionale passato

  • io avrei fabbricato
  • tu avresti fabbricato
  • lui/lei/Lei avrebbe fabbricato
  • noi avremmo fabbricato
  • voi/Voi avreste fabbricato
  • loro/Loro avrebbero fabbricato

Imperatief

  • jij vervaardig
  • jullie vervaardigt

Imperativo

  • tu fabbrica
  • voi/Voi fabbricate