Vervoeging van vervalsen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik vervals
    • jij vervalst
    • hij/zij/het vervalst
    • wij vervalsen
    • jullie vervalsen
    • zij vervalsen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik vervalste
    • jij vervalste
    • hij/zij/het vervalste
    • wij vervalsten
    • jullie vervalsten
    • zij vervalsten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb vervalst
    • jij hebt vervalst
    • hij/zij/het heeft vervalst
    • wij hebben vervalst
    • jullie hebben vervalst
    • zij hebben vervalst
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had vervalst
    • jij had vervalst
    • hij/zij/het had vervalst
    • wij hadden vervalst
    • jullie hadden vervalst
    • zij hadden vervalst
  • Toekomende tijd I

    • ik zal vervalsen
    • jij zult vervalsen
    • hij/zij/het zal vervalsen
    • wij zullen vervalsen
    • jullie zullen vervalsen
    • zij zullen vervalsen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal vervalst hebben
    • jij zult vervalst hebben
    • hij/zij/het zal vervalst hebben
    • wij zullen vervalst hebben
    • jullie zullen vervalst hebben
    • zij zullen vervalst hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou vervalsen
    • jij zou vervalsen
    • hij/zij/het zou vervalsen
    • wij zouden vervalsen
    • jullie zouden vervalsen
    • zij zouden vervalsen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben vervalst
    • jij zou hebben vervalst
    • hij/zij/het zou hebben vervalst
    • wij zouden hebben vervalst
    • jullie zouden hebben vervalst
    • zij zouden hebben vervalst
  • Imperatief

    • jij vervals
    • jullie vervalst

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van vervalsen