Vervoeging van verveelvoudigen

Onbepaalde wijs (infinitief): verveelvoudigen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik verveelvoudig
    • jij verveelvoudigt
    • hij/zij/het verveelvoudigt
    • wij verveelvoudigen
    • jullie verveelvoudigen
    • zij verveelvoudigen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik verveelvoudigde
    • jij verveelvoudigde
    • hij/zij/het verveelvoudigde
    • wij verveelvoudigden
    • jullie verveelvoudigden
    • zij verveelvoudigden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb verveelvoudigd
    • jij hebt verveelvoudigd
    • hij/zij/het heeft verveelvoudigd
    • wij hebben verveelvoudigd
    • jullie hebben verveelvoudigd
    • zij hebben verveelvoudigd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had verveelvoudigd
    • jij had verveelvoudigd
    • hij/zij/het had verveelvoudigd
    • wij hadden verveelvoudigd
    • jullie hadden verveelvoudigd
    • zij hadden verveelvoudigd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal verveelvoudigen
    • jij zult verveelvoudigen
    • hij/zij/het zal verveelvoudigen
    • wij zullen verveelvoudigen
    • jullie zullen verveelvoudigen
    • zij zullen verveelvoudigen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal verveelvoudigd hebben
    • jij zult verveelvoudigd hebben
    • hij/zij/het zal verveelvoudigd hebben
    • wij zullen verveelvoudigd hebben
    • jullie zullen verveelvoudigd hebben
    • zij zullen verveelvoudigd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou verveelvoudigen
    • jij zou verveelvoudigen
    • hij/zij/het zou verveelvoudigen
    • wij zouden verveelvoudigen
    • jullie zouden verveelvoudigen
    • zij zouden verveelvoudigen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben verveelvoudigd
    • jij zou hebben verveelvoudigd
    • hij/zij/het zou hebben verveelvoudigd
    • wij zouden hebben verveelvoudigd
    • jullie zouden hebben verveelvoudigd
    • zij zouden hebben verveelvoudigd
  • Imperatief

    • jij verveelvoudig
    • jullie verveelvoudigt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van verveelvoudigen