Vervoeging van vervoegen
Onbepaalde wijs (infinitief): vervoegen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vervoeg
- jij vervoegt
- hij/zij/het vervoegt
- wij vervoegen
- jullie vervoegen
- zij vervoegen
Indicativo presente
- yo conjugo
- tú conjugas
- él/ella conjuga
- nosotros conjugamos
- vosotros conjugáis
- ellos/ellas conjugan
Onvoltooid verleden tijd
- ik vervoegde
- jij vervoegde
- hij/zij/het vervoegde
- wij vervoegden
- jullie vervoegden
- zij vervoegden
Indefinido
- yo conjugué
- tú conjugaste
- él/ella conjugó
- nosotros conjugamos
- vosotros conjugasteis
- ellos/ellas conjugaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb vervoegd
- jij hebt vervoegd
- hij/zij/het heeft vervoegd
- wij hebben vervoegd
- jullie hebben vervoegd
- zij hebben vervoegd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he conjugado
- tú has conjugado
- él/ella ha conjugado
- nosotros hemos conjugado
- vosotros habéis conjugado
- ellos/ellas han conjugado
Voltooid verleden tijd
- ik had vervoegd
- jij had vervoegd
- hij/zij/het had vervoegd
- wij hadden vervoegd
- jullie hadden vervoegd
- zij hadden vervoegd
Pluscuamperfecto
- yo había conjugado
- tú habías conjugado
- él/ella había conjugado
- nosotros habíamos conjugado
- vosotros habíais conjugado
- ellos/ellas habían conjugado
Toekomende tijd I
- ik zal vervoegen
- jij zult vervoegen
- hij/zij/het zal vervoegen
- wij zullen vervoegen
- jullie zullen vervoegen
- zij zullen vervoegen
Futuro I
- yo conjugaré
- tú conjugarás
- él/ella conjugará
- nosotros conjugaremos
- vosotros conjugaréis
- ellos/ellas conjugarán
Toekomende tijd II
- ik zal vervoegd hebben
- jij zult vervoegd hebben
- hij/zij/het zal vervoegd hebben
- wij zullen vervoegd hebben
- jullie zullen vervoegd hebben
- zij zullen vervoegd hebben
Futuro perfecto
- yo habré conjugado
- tú habrás conjugado
- él/ella habrá conjugado
- nosotros habremos conjugado
- vosotros habréis conjugado
- ellos/ellas habrán conjugado
Conditionalis I
- ik zou vervoegen
- jij zou vervoegen
- hij/zij/het zou vervoegen
- wij zouden vervoegen
- jullie zouden vervoegen
- zij zouden vervoegen
Condicional
- yo conjugaría
- tú conjugarías
- él/ella conjugaría
- nosotros conjugaríamos
- vosotros conjugaríais
- ellos/ellas conjugarían
Conditionalis II
- ik zou hebben vervoegd
- jij zou hebben vervoegd
- hij/zij/het zou hebben vervoegd
- wij zouden hebben vervoegd
- jullie zouden hebben vervoegd
- zij zouden hebben vervoegd
Condicional perfecto
- yo habría conjugado
- tú habrías conjugado
- él/ella habría conjugado
- nosotros habríamos conjugado
- vosotros habríais conjugado
- ellos/ellas habrían conjugado
Imperatief
- jij vervoeg
- jullie vervoegt
Imperativo presente
- tú conjuga
- vosotros conjugad