Vervoeging van vervolmaken
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vervolmaak
- jij vervolmaakt
- hij/zij/het vervolmaakt
- wij vervolmaken
- jullie vervolmaken
- zij vervolmaken
Onvoltooid verleden tijd
- ik vervolmaakte
- jij vervolmaakte
- hij/zij/het vervolmaakte
- wij vervolmaakten
- jullie vervolmaakten
- zij vervolmaakten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb vervolmaakt
- jij hebt vervolmaakt
- hij/zij/het heeft vervolmaakt
- wij hebben vervolmaakt
- jullie hebben vervolmaakt
- zij hebben vervolmaakt
Voltooid verleden tijd
- ik had vervolmaakt
- jij had vervolmaakt
- hij/zij/het had vervolmaakt
- wij hadden vervolmaakt
- jullie hadden vervolmaakt
- zij hadden vervolmaakt
Toekomende tijd I
- ik zal vervolmaken
- jij zult vervolmaken
- hij/zij/het zal vervolmaken
- wij zullen vervolmaken
- jullie zullen vervolmaken
- zij zullen vervolmaken
Toekomende tijd II
- ik zal vervolmaakt hebben
- jij zult vervolmaakt hebben
- hij/zij/het zal vervolmaakt hebben
- wij zullen vervolmaakt hebben
- jullie zullen vervolmaakt hebben
- zij zullen vervolmaakt hebben
Conditionalis I
- ik zou vervolmaken
- jij zou vervolmaken
- hij/zij/het zou vervolmaken
- wij zouden vervolmaken
- jullie zouden vervolmaken
- zij zouden vervolmaken
Conditionalis II
- ik zou hebben vervolmaakt
- jij zou hebben vervolmaakt
- hij/zij/het zou hebben vervolmaakt
- wij zouden hebben vervolmaakt
- jullie zouden hebben vervolmaakt
- zij zouden hebben vervolmaakt
Imperatief
- jij vervolmaak
- jullie vervolmaakt