Vervoeging van vervrouwelijken
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vervrouwelijk
- jij vervrouwelijkt
- hij/zij/het vervrouwelijkt
- wij vervrouwelijken
- jullie vervrouwelijken
- zij vervrouwelijken
Onvoltooid verleden tijd
- ik vervrouwelijkte
- jij vervrouwelijkte
- hij/zij/het vervrouwelijkte
- wij vervrouwelijkten
- jullie vervrouwelijkten
- zij vervrouwelijkten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb vervrouwelijkt
- jij hebt vervrouwelijkt
- hij/zij/het heeft vervrouwelijkt
- wij hebben vervrouwelijkt
- jullie hebben vervrouwelijkt
- zij hebben vervrouwelijkt
Voltooid verleden tijd
- ik had vervrouwelijkt
- jij had vervrouwelijkt
- hij/zij/het had vervrouwelijkt
- wij hadden vervrouwelijkt
- jullie hadden vervrouwelijkt
- zij hadden vervrouwelijkt
Toekomende tijd I
- ik zal vervrouwelijken
- jij zult vervrouwelijken
- hij/zij/het zal vervrouwelijken
- wij zullen vervrouwelijken
- jullie zullen vervrouwelijken
- zij zullen vervrouwelijken
Toekomende tijd II
- ik zal vervrouwelijkt hebben
- jij zult vervrouwelijkt hebben
- hij/zij/het zal vervrouwelijkt hebben
- wij zullen vervrouwelijkt hebben
- jullie zullen vervrouwelijkt hebben
- zij zullen vervrouwelijkt hebben
Conditionalis I
- ik zou vervrouwelijken
- jij zou vervrouwelijken
- hij/zij/het zou vervrouwelijken
- wij zouden vervrouwelijken
- jullie zouden vervrouwelijken
- zij zouden vervrouwelijken
Conditionalis II
- ik zou hebben vervrouwelijkt
- jij zou hebben vervrouwelijkt
- hij/zij/het zou hebben vervrouwelijkt
- wij zouden hebben vervrouwelijkt
- jullie zouden hebben vervrouwelijkt
- zij zouden hebben vervrouwelijkt
Imperatief
- jij vervrouwelijk
- jullie vervrouwelijkt