Vervoeging van verwaarlozen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verwaarloos
- jij verwaarloost
- hij/zij/het verwaarloost
- wij verwaarlozen
- jullie verwaarlozen
- zij verwaarlozen
Onvoltooid verleden tijd
- ik verwaarloosde
- jij verwaarloosde
- hij/zij/het verwaarloosde
- wij verwaarloosden
- jullie verwaarloosden
- zij verwaarloosden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verwaarloosd
- jij hebt verwaarloosd
- hij/zij/het heeft verwaarloosd
- wij hebben verwaarloosd
- jullie hebben verwaarloosd
- zij hebben verwaarloosd
Voltooid verleden tijd
- ik had verwaarloosd
- jij had verwaarloosd
- hij/zij/het had verwaarloosd
- wij hadden verwaarloosd
- jullie hadden verwaarloosd
- zij hadden verwaarloosd
Toekomende tijd I
- ik zal verwaarlozen
- jij zult verwaarlozen
- hij/zij/het zal verwaarlozen
- wij zullen verwaarlozen
- jullie zullen verwaarlozen
- zij zullen verwaarlozen
Toekomende tijd II
- ik zal verwaarloosd hebben
- jij zult verwaarloosd hebben
- hij/zij/het zal verwaarloosd hebben
- wij zullen verwaarloosd hebben
- jullie zullen verwaarloosd hebben
- zij zullen verwaarloosd hebben
Conditionalis I
- ik zou verwaarlozen
- jij zou verwaarlozen
- hij/zij/het zou verwaarlozen
- wij zouden verwaarlozen
- jullie zouden verwaarlozen
- zij zouden verwaarlozen
Conditionalis II
- ik zou hebben verwaarloosd
- jij zou hebben verwaarloosd
- hij/zij/het zou hebben verwaarloosd
- wij zouden hebben verwaarloosd
- jullie zouden hebben verwaarloosd
- zij zouden hebben verwaarloosd
Imperatief
- jij verwaarloos
- jullie verwaarloost