Vervoeging van verwoorden
Onbepaalde wijs (infinitief): verwoorden
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verwoord
- jij verwoordt
- hij/zij/het verwoordt
- wij verwoorden
- jullie verwoorden
- zij verwoorden
Presente
- io formulo
- tu formuli
- lui/lei/Lei formula
- noi formuliamo
- voi/Voi formulate
- loro/Loro formulano
Onvoltooid verleden tijd
- ik verwoordde
- jij verwoordde
- hij/zij/het verwoordde
- wij verwoordden
- jullie verwoordden
- zij verwoordden
Imperfetto
- io formulavo
- tu formulavi
- lui/lei/Lei formulava
- noi formulavamo
- voi/Voi formulavate
- loro/Loro formulavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verwoord
- jij hebt verwoord
- hij/zij/het heeft verwoord
- wij hebben verwoord
- jullie hebben verwoord
- zij hebben verwoord
Passato prossimo
- io ho formulato
- tu hai formulato
- lui/lei/Lei ha formulato
- noi abbiamo formulato
- voi/Voi avete formulato
- loro/Loro hanno formulato
Voltooid verleden tijd
- ik had verwoord
- jij had verwoord
- hij/zij/het had verwoord
- wij hadden verwoord
- jullie hadden verwoord
- zij hadden verwoord
Trapassato prossimo
- io avevo formulato
- tu avevi formulato
- lui/lei/Lei aveva formulato
- noi avevamo formulato
- voi/Voi avevate formulato
- loro/Loro avevano formulato
Toekomende tijd I
- ik zal verwoorden
- jij zult verwoorden
- hij/zij/het zal verwoorden
- wij zullen verwoorden
- jullie zullen verwoorden
- zij zullen verwoorden
Futuro semplice
- io formulerò
- tu formulerai
- lui/lei/Lei formulerà
- noi formuleremo
- voi/Voi formulerete
- loro/Loro formuleranno
Toekomende tijd II
- ik zal verwoord hebben
- jij zult verwoord hebben
- hij/zij/het zal verwoord hebben
- wij zullen verwoord hebben
- jullie zullen verwoord hebben
- zij zullen verwoord hebben
Futuro anteriore
- io avrò formulato
- tu avrai formulato
- lui/lei/Lei avrà formulato
- noi avremo formulato
- voi/Voi avrete formulato
- loro/Loro avranno formulato
Conditionalis I
- ik zou verwoorden
- jij zou verwoorden
- hij/zij/het zou verwoorden
- wij zouden verwoorden
- jullie zouden verwoorden
- zij zouden verwoorden
Condizionale presente
- io formulerei
- tu formuleresti
- lui/lei/Lei formulerebbe
- noi formuleremmo
- voi/Voi formulereste
- loro/Loro formulerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben verwoord
- jij zou hebben verwoord
- hij/zij/het zou hebben verwoord
- wij zouden hebben verwoord
- jullie zouden hebben verwoord
- zij zouden hebben verwoord
Condizionale passato
- io avrei formulato
- tu avresti formulato
- lui/lei/Lei avrebbe formulato
- noi avremmo formulato
- voi/Voi avreste formulato
- loro/Loro avrebbero formulato
Imperatief
- jij verwoord
- jullie verwoordt
Imperativo
- tu formula
- voi/Voi formulate