Vervoeging van verwringen
Onbepaalde wijs (infinitief): verwringen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verwring
- jij verwringt
- hij/zij/het verwringt
- wij verwringen
- jullie verwringen
- zij verwringen
Présent
- je tords
- tu tords
- il/elle tord
- nous tordons
- vous tordez
- ils/elles tordent
Onvoltooid verleden tijd
- ik verwrong
- jij verwrong
- hij/zij/het verwrong
- wij verwrongen
- jullie verwrongen
- zij verwrongen
Indicatif imparfait
- je tordais
- tu tordais
- il/elle tordait
- nous tordions
- vous tordiez
- ils/elles tordaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verwrongen
- jij hebt verwrongen
- hij/zij/het heeft verwrongen
- wij hebben verwrongen
- jullie hebben verwrongen
- zij hebben verwrongen
Indicatif passé composé
- j'ai tordu
- tu as tordu
- il/elle a tordu
- nous avons tordu
- vous avez tordu
- ils/elles ont tordu
Voltooid verleden tijd
- ik had verwrongen
- jij had verwrongen
- hij/zij/het had verwrongen
- wij hadden verwrongen
- jullie hadden verwrongen
- zij hadden verwrongen
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais tordu
- tu avais tordu
- il/elle avait tordu
- nous avions tordu
- vous aviez tordu
- ils/elles avaient tordu
Toekomende tijd I
- ik zal verwringen
- jij zult verwringen
- hij/zij/het zal verwringen
- wij zullen verwringen
- jullie zullen verwringen
- zij zullen verwringen
Indicatif futur
- je tordrai
- tu tordras
- il/elle tordra
- nous tordrons
- vous tordrez
- ils/elles tordront
Toekomende tijd II
- ik zal verwrongen hebben
- jij zult verwrongen hebben
- hij/zij/het zal verwrongen hebben
- wij zullen verwrongen hebben
- jullie zullen verwrongen hebben
- zij zullen verwrongen hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai tordu
- tu auras tordu
- il/elle aura tordu
- nous aurons tordu
- vous aurez tordu
- ils/elles auront tordu
Conditionalis I
- ik zou verwringen
- jij zou verwringen
- hij/zij/het zou verwringen
- wij zouden verwringen
- jullie zouden verwringen
- zij zouden verwringen
Conditionnel présent
- je tordrais
- tu tordrais
- il/elle tordrait
- nous tordrions
- vous tordriez
- ils/elles tordraient
Conditionalis II
- ik zou hebben verwrongen
- jij zou hebben verwrongen
- hij/zij/het zou hebben verwrongen
- wij zouden hebben verwrongen
- jullie zouden hebben verwrongen
- zij zouden hebben verwrongen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais tordu
- tu aurais tordu
- il/elle aurait tordu
- nous aurions tordu
- vous auriez tordu
- ils/elles auraient tordu
Imperatief
- jij verwring
- jullie verwringt
Impératif
- tu tords
- vous tordez