Vervoeging van verzadigen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verzadig
- jij verzadigt
- hij/zij/het verzadigt
- wij verzadigen
- jullie verzadigen
- zij verzadigen
Onvoltooid verleden tijd
- ik verzadigde
- jij verzadigde
- hij/zij/het verzadigde
- wij verzadigden
- jullie verzadigden
- zij verzadigden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verzadigd
- jij hebt verzadigd
- hij/zij/het heeft verzadigd
- wij hebben verzadigd
- jullie hebben verzadigd
- zij hebben verzadigd
Voltooid verleden tijd
- ik had verzadigd
- jij had verzadigd
- hij/zij/het had verzadigd
- wij hadden verzadigd
- jullie hadden verzadigd
- zij hadden verzadigd
Toekomende tijd I
- ik zal verzadigen
- jij zult verzadigen
- hij/zij/het zal verzadigen
- wij zullen verzadigen
- jullie zullen verzadigen
- zij zullen verzadigen
Toekomende tijd II
- ik zal verzadigd hebben
- jij zult verzadigd hebben
- hij/zij/het zal verzadigd hebben
- wij zullen verzadigd hebben
- jullie zullen verzadigd hebben
- zij zullen verzadigd hebben
Conditionalis I
- ik zou verzadigen
- jij zou verzadigen
- hij/zij/het zou verzadigen
- wij zouden verzadigen
- jullie zouden verzadigen
- zij zouden verzadigen
Conditionalis II
- ik zou hebben verzadigd
- jij zou hebben verzadigd
- hij/zij/het zou hebben verzadigd
- wij zouden hebben verzadigd
- jullie zouden hebben verzadigd
- zij zouden hebben verzadigd
Imperatief
- jij verzadig
- jullie verzadigt