Vervoeging van verzilveren

Onbepaalde wijs (infinitief): verzilveren

Vertaling: versilbern

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik verzilver
  • jij verzilvert
  • hij/zij/het verzilvert
  • wij verzilveren
  • jullie verzilveren
  • zij verzilveren

Präsens Indikativ

  • ich versilb(e)re
  • du versilberst
  • er/sie/es versilbert
  • wir versilbern
  • ihr versilbert
  • sie versilbern

Onvoltooid verleden tijd

  • ik verzilverde
  • jij verzilverde
  • hij/zij/het verzilverde
  • wij verzilverden
  • jullie verzilverden
  • zij verzilverden

Präteritum Indikativ

  • ich versilberte
  • du versilbertest
  • er/sie/es versilberte
  • wir versilberten
  • ihr versilbertet
  • sie versilberten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb verzilverd
  • jij hebt verzilverd
  • hij/zij/het heeft verzilverd
  • wij hebben verzilverd
  • jullie hebben verzilverd
  • zij hebben verzilverd

Perfekt Indikativ

  • ich habe versilbert
  • du hast versilbert
  • er/sie/es hat versilbert
  • wir haben versilbert
  • ihr habt versilbert
  • sie haben versilbert

Voltooid verleden tijd

  • ik had verzilverd
  • jij had verzilverd
  • hij/zij/het had verzilverd
  • wij hadden verzilverd
  • jullie hadden verzilverd
  • zij hadden verzilverd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte versilbert
  • du hattest versilbert
  • er/sie/es hatte versilbert
  • wir hatten versilbert
  • ihr hattet versilbert
  • sie hatten versilbert

Toekomende tijd I

  • ik zal verzilveren
  • jij zult verzilveren
  • hij/zij/het zal verzilveren
  • wij zullen verzilveren
  • jullie zullen verzilveren
  • zij zullen verzilveren

Futur I Indikativ

  • ich werde versilbern
  • du wirst versilbern
  • er/sie/es wird versilbern
  • wir werden versilbern
  • ihr werdet versilbern
  • sie werden versilbern

Toekomende tijd II

  • ik zal verzilverd hebben
  • jij zult verzilverd hebben
  • hij/zij/het zal verzilverd hebben
  • wij zullen verzilverd hebben
  • jullie zullen verzilverd hebben
  • zij zullen verzilverd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde versilbert haben
  • du wirst versilbert haben
  • er/sie/es wird versilbert haben
  • wir werden versilbert haben
  • ihr werdet versilbert haben
  • sie werden versilbert haben

Conditionalis I

  • ik zou verzilveren
  • jij zou verzilveren
  • hij/zij/het zou verzilveren
  • wij zouden verzilveren
  • jullie zouden verzilveren
  • zij zouden verzilveren

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde versilbern
  • du würdest versilbern
  • er/sie/es würde versilbern
  • wir würden versilbern
  • ihr würdet versilbern
  • sie würden versilbern

Conditionalis II

  • ik zou hebben verzilverd
  • jij zou hebben verzilverd
  • hij/zij/het zou hebben verzilverd
  • wij zouden hebben verzilverd
  • jullie zouden hebben verzilverd
  • zij zouden hebben verzilverd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde versilbert haben
  • du würdest versilbert haben
  • er/sie/es würde versilbert haben
  • wir würden versilbert haben
  • ihr würdet versilbert haben
  • sie würden versilbert haben

Imperatief

  • jij verzilver
  • jullie verzilvert

Imperativ

  • du versilb(e)re
  • ihr versilbert

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van verzilveren