Vervoeging van verzuimen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik verzuim
    • jij verzuimt
    • hij/zij/het verzuimt
    • wij verzuimen
    • jullie verzuimen
    • zij verzuimen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik verzuimde
    • jij verzuimde
    • hij/zij/het verzuimde
    • wij verzuimden
    • jullie verzuimden
    • zij verzuimden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb verzuimd
    • jij hebt verzuimd
    • hij/zij/het heeft verzuimd
    • wij hebben verzuimd
    • jullie hebben verzuimd
    • zij hebben verzuimd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had verzuimd
    • jij had verzuimd
    • hij/zij/het had verzuimd
    • wij hadden verzuimd
    • jullie hadden verzuimd
    • zij hadden verzuimd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal verzuimen
    • jij zult verzuimen
    • hij/zij/het zal verzuimen
    • wij zullen verzuimen
    • jullie zullen verzuimen
    • zij zullen verzuimen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal verzuimd hebben
    • jij zult verzuimd hebben
    • hij/zij/het zal verzuimd hebben
    • wij zullen verzuimd hebben
    • jullie zullen verzuimd hebben
    • zij zullen verzuimd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou verzuimen
    • jij zou verzuimen
    • hij/zij/het zou verzuimen
    • wij zouden verzuimen
    • jullie zouden verzuimen
    • zij zouden verzuimen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben verzuimd
    • jij zou hebben verzuimd
    • hij/zij/het zou hebben verzuimd
    • wij zouden hebben verzuimd
    • jullie zouden hebben verzuimd
    • zij zouden hebben verzuimd
  • Imperatief

    • jij verzuim
    • jullie verzuimt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van verzuimen