Vervoeging van verzuren
Onbepaalde wijs (infinitief): verzuren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verzuur
- jij verzuurt
- hij/zij/het verzuurt
- wij verzuren
- jullie verzuren
- zij verzuren
Présent
- j'acidifie
- tu acidifies
- il/elle acidifie
- nous acidifions
- vous acidifiez
- ils/elles acidifient
Onvoltooid verleden tijd
- ik verzuurde
- jij verzuurde
- hij/zij/het verzuurde
- wij verzuurden
- jullie verzuurden
- zij verzuurden
Indicatif imparfait
- j'acidifiais
- tu acidifiais
- il/elle acidifiait
- nous acidifiions
- vous acidifiiez
- ils/elles acidifiaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verzuurd
- jij hebt verzuurd
- hij/zij/het heeft verzuurd
- wij hebben verzuurd
- jullie hebben verzuurd
- zij hebben verzuurd
Indicatif passé composé
- j'ai acidifié
- tu as acidifié
- il/elle a acidifié
- nous avons acidifié
- vous avez acidifié
- ils/elles ont acidifié
Voltooid verleden tijd
- ik had verzuurd
- jij had verzuurd
- hij/zij/het had verzuurd
- wij hadden verzuurd
- jullie hadden verzuurd
- zij hadden verzuurd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais acidifié
- tu avais acidifié
- il/elle avait acidifié
- nous avions acidifié
- vous aviez acidifié
- ils/elles avaient acidifié
Toekomende tijd I
- ik zal verzuren
- jij zult verzuren
- hij/zij/het zal verzuren
- wij zullen verzuren
- jullie zullen verzuren
- zij zullen verzuren
Indicatif futur
- j'acidifierai
- tu acidifieras
- il/elle acidifiera
- nous acidifierons
- vous acidifierez
- ils/elles acidifieront
Toekomende tijd II
- ik zal verzuurd hebben
- jij zult verzuurd hebben
- hij/zij/het zal verzuurd hebben
- wij zullen verzuurd hebben
- jullie zullen verzuurd hebben
- zij zullen verzuurd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai acidifié
- tu auras acidifié
- il/elle aura acidifié
- nous aurons acidifié
- vous aurez acidifié
- ils/elles auront acidifié
Conditionalis I
- ik zou verzuren
- jij zou verzuren
- hij/zij/het zou verzuren
- wij zouden verzuren
- jullie zouden verzuren
- zij zouden verzuren
Conditionnel présent
- j'acidifierais
- tu acidifierais
- il/elle acidifierait
- nous acidifierions
- vous acidifieriez
- ils/elles acidifieraient
Conditionalis II
- ik zou hebben verzuurd
- jij zou hebben verzuurd
- hij/zij/het zou hebben verzuurd
- wij zouden hebben verzuurd
- jullie zouden hebben verzuurd
- zij zouden hebben verzuurd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais acidifié
- tu aurais acidifié
- il/elle aurait acidifié
- nous aurions acidifié
- vous auriez acidifié
- ils/elles auraient acidifié
Imperatief
- jij verzuur
- jullie verzuurt
Impératif
- tu acidifie
- vous acidifiez