Vervoeging van verzwakken
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik verzwak
- jij verzwakt
- hij/zij/het verzwakt
- wij verzwakken
- jullie verzwakken
- zij verzwakken
Onvoltooid verleden tijd
- ik verzwakte
- jij verzwakte
- hij/zij/het verzwakte
- wij verzwakten
- jullie verzwakten
- zij verzwakten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb verzwakt
- jij hebt verzwakt
- hij/zij/het heeft verzwakt
- wij hebben verzwakt
- jullie hebben verzwakt
- zij hebben verzwakt
Voltooid verleden tijd
- ik had verzwakt
- jij had verzwakt
- hij/zij/het had verzwakt
- wij hadden verzwakt
- jullie hadden verzwakt
- zij hadden verzwakt
Toekomende tijd I
- ik zal verzwakken
- jij zult verzwakken
- hij/zij/het zal verzwakken
- wij zullen verzwakken
- jullie zullen verzwakken
- zij zullen verzwakken
Toekomende tijd II
- ik zal verzwakt hebben
- jij zult verzwakt hebben
- hij/zij/het zal verzwakt hebben
- wij zullen verzwakt hebben
- jullie zullen verzwakt hebben
- zij zullen verzwakt hebben
Conditionalis I
- ik zou verzwakken
- jij zou verzwakken
- hij/zij/het zou verzwakken
- wij zouden verzwakken
- jullie zouden verzwakken
- zij zouden verzwakken
Conditionalis II
- ik zou hebben verzwakt
- jij zou hebben verzwakt
- hij/zij/het zou hebben verzwakt
- wij zouden hebben verzwakt
- jullie zouden hebben verzwakt
- zij zouden hebben verzwakt
Imperatief
- jij verzwak
- jullie verzwakt