Vervoeging van verzwaren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik verzwaar
    • jij verzwaart
    • hij/zij/het verzwaart
    • wij verzwaren
    • jullie verzwaren
    • zij verzwaren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik verzwaarde
    • jij verzwaarde
    • hij/zij/het verzwaarde
    • wij verzwaarden
    • jullie verzwaarden
    • zij verzwaarden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb verzwaard
    • jij hebt verzwaard
    • hij/zij/het heeft verzwaard
    • wij hebben verzwaard
    • jullie hebben verzwaard
    • zij hebben verzwaard
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had verzwaard
    • jij had verzwaard
    • hij/zij/het had verzwaard
    • wij hadden verzwaard
    • jullie hadden verzwaard
    • zij hadden verzwaard
  • Toekomende tijd I

    • ik zal verzwaren
    • jij zult verzwaren
    • hij/zij/het zal verzwaren
    • wij zullen verzwaren
    • jullie zullen verzwaren
    • zij zullen verzwaren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal verzwaard hebben
    • jij zult verzwaard hebben
    • hij/zij/het zal verzwaard hebben
    • wij zullen verzwaard hebben
    • jullie zullen verzwaard hebben
    • zij zullen verzwaard hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou verzwaren
    • jij zou verzwaren
    • hij/zij/het zou verzwaren
    • wij zouden verzwaren
    • jullie zouden verzwaren
    • zij zouden verzwaren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben verzwaard
    • jij zou hebben verzwaard
    • hij/zij/het zou hebben verzwaard
    • wij zouden hebben verzwaard
    • jullie zouden hebben verzwaard
    • zij zouden hebben verzwaard
  • Imperatief

    • jij verzwaar
    • jullie verzwaart

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van verzwaren