Vervoeging van veulenen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het veulent
- zij veulenen
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het veulende
- zij veulenden
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft geveulend
- zij hebben geveulend
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had geveulend
- zij hadden geveulend
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal veulenen
- zij zult veulenen
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal geveulend hebben
- zij zult geveulend hebben
Conditionalis I
- hij/zij/het zal veulenen
- zij zullen veulenen
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben geveulend
- zij zullen hebben geveulend