Vervoeging van vijlen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik vijl
    • jij vijlt
    • hij/zij/het vijlt
    • wij vijlen
    • jullie vijlen
    • zij vijlen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik vijlde
    • jij vijlde
    • hij/zij/het vijlde
    • wij vijlden
    • jullie vijlden
    • zij vijlden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gevijld
    • jij hebt gevijld
    • hij/zij/het heeft gevijld
    • wij hebben gevijld
    • jullie hebben gevijld
    • zij hebben gevijld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gevijld
    • jij had gevijld
    • hij/zij/het had gevijld
    • wij hadden gevijld
    • jullie hadden gevijld
    • zij hadden gevijld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal vijlen
    • jij zult vijlen
    • hij/zij/het zal vijlen
    • wij zullen vijlen
    • jullie zullen vijlen
    • zij zullen vijlen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gevijld hebben
    • jij zult gevijld hebben
    • hij/zij/het zal gevijld hebben
    • wij zullen gevijld hebben
    • jullie zullen gevijld hebben
    • zij zullen gevijld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou vijlen
    • jij zou vijlen
    • hij/zij/het zou vijlen
    • wij zouden vijlen
    • jullie zouden vijlen
    • zij zouden vijlen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gevijld
    • jij zou hebben gevijld
    • hij/zij/het zou hebben gevijld
    • wij zouden hebben gevijld
    • jullie zouden hebben gevijld
    • zij zouden hebben gevijld
  • Imperatief

    • jij vijl
    • jullie vijlt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van vijlen