Vervoeging van vissen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik vis
    • jij vist
    • hij/zij/het vist
    • wij vissen
    • jullie vissen
    • zij vissen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik viste
    • jij viste
    • hij/zij/het viste
    • wij visten
    • jullie visten
    • zij visten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gevist
    • jij hebt gevist
    • hij/zij/het heeft gevist
    • wij hebben gevist
    • jullie hebben gevist
    • zij hebben gevist
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gevist
    • jij had gevist
    • hij/zij/het had gevist
    • wij hadden gevist
    • jullie hadden gevist
    • zij hadden gevist
  • Toekomende tijd I

    • ik zal vissen
    • jij zult vissen
    • hij/zij/het zal vissen
    • wij zullen vissen
    • jullie zullen vissen
    • zij zullen vissen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gevist hebben
    • jij zult gevist hebben
    • hij/zij/het zal gevist hebben
    • wij zullen gevist hebben
    • jullie zullen gevist hebben
    • zij zullen gevist hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou vissen
    • jij zou vissen
    • hij/zij/het zou vissen
    • wij zouden vissen
    • jullie zouden vissen
    • zij zouden vissen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gevist
    • jij zou hebben gevist
    • hij/zij/het zou hebben gevist
    • wij zouden hebben gevist
    • jullie zouden hebben gevist
    • zij zouden hebben gevist
  • Imperatief

    • jij vis
    • jullie vist

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van vissen