Vervoeging van vlekken
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vlek
- jij vlekt
- hij/zij/het vlekt
- wij vlekken
- jullie vlekken
- zij vlekken
Präsens Indikativ
- ich flecke
- du fleckst
- er/sie/es fleckt
- wir flecken
- ihr fleckt
- sie flecken
Onvoltooid verleden tijd
- ik vlekte
- jij vlekte
- hij/zij/het vlekte
- wij vlekten
- jullie vlekten
- zij vlekten
Präteritum Indikativ
- ich fleckte
- du flecktest
- er/sie/es fleckte
- wir fleckten
- ihr flecktet
- sie fleckten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gevlekt
- jij hebt gevlekt
- hij/zij/het heeft gevlekt
- wij hebben gevlekt
- jullie hebben gevlekt
- zij hebben gevlekt
Perfekt Indikativ
- ich habe gefleckt
- du hast gefleckt
- er/sie/es hat gefleckt
- wir haben gefleckt
- ihr habt gefleckt
- sie haben gefleckt
Voltooid verleden tijd
- ik had gevlekt
- jij had gevlekt
- hij/zij/het had gevlekt
- wij hadden gevlekt
- jullie hadden gevlekt
- zij hadden gevlekt
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gefleckt
- du hattest gefleckt
- er/sie/es hatte gefleckt
- wir hatten gefleckt
- ihr hattet gefleckt
- sie hatten gefleckt
Toekomende tijd I
- ik zal vlekken
- jij zult vlekken
- hij/zij/het zal vlekken
- wij zullen vlekken
- jullie zullen vlekken
- zij zullen vlekken
Futur I Indikativ
- ich werde flecken
- du wirst flecken
- er/sie/es wird flecken
- wir werden flecken
- ihr werdet flecken
- sie werden flecken
Toekomende tijd II
- ik zal gevlekt hebben
- jij zult gevlekt hebben
- hij/zij/het zal gevlekt hebben
- wij zullen gevlekt hebben
- jullie zullen gevlekt hebben
- zij zullen gevlekt hebben
Futur II Indikativ
- ich werde gefleckt haben
- du wirst gefleckt haben
- er/sie/es wird gefleckt haben
- wir werden gefleckt haben
- ihr werdet gefleckt haben
- sie werden gefleckt haben
Conditionalis I
- ik zou vlekken
- jij zou vlekken
- hij/zij/het zou vlekken
- wij zouden vlekken
- jullie zouden vlekken
- zij zouden vlekken
Futur I Konjunktiv II
- ich würde flecken
- du würdest flecken
- er/sie/es würde flecken
- wir würden flecken
- ihr würdet flecken
- sie würden flecken
Conditionalis II
- ik zou hebben gevlekt
- jij zou hebben gevlekt
- hij/zij/het zou hebben gevlekt
- wij zouden hebben gevlekt
- jullie zouden hebben gevlekt
- zij zouden hebben gevlekt
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gefleckt haben
- du würdest gefleckt haben
- er/sie/es würde gefleckt haben
- wir würden gefleckt haben
- ihr würdet gefleckt haben
- sie würden gefleckt haben
Imperatief
- jij vlek
- jullie vlekt
Imperativ
- du fleck(e)
- ihr fleckt