Vervoeging van vlijen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik vlij
    • jij vlijt
    • hij/zij/het vlijt
    • wij vlijen
    • jullie vlijen
    • zij vlijen
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik vlijde
    • jij vlijde
    • hij/zij/het vlijde
    • wij vlijden
    • jullie vlijden
    • zij vlijden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gevlijd
    • jij hebt gevlijd
    • hij/zij/het heeft gevlijd
    • wij hebben gevlijd
    • jullie hebben gevlijd
    • zij hebben gevlijd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gevlijd
    • jij had gevlijd
    • hij/zij/het had gevlijd
    • wij hadden gevlijd
    • jullie hadden gevlijd
    • zij hadden gevlijd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal vlijen
    • jij zult vlijen
    • hij/zij/het zal vlijen
    • wij zullen vlijen
    • jullie zullen vlijen
    • zij zullen vlijen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gevlijd hebben
    • jij zult gevlijd hebben
    • hij/zij/het zal gevlijd hebben
    • wij zullen gevlijd hebben
    • jullie zullen gevlijd hebben
    • zij zullen gevlijd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou vlijen
    • jij zou vlijen
    • hij/zij/het zou vlijen
    • wij zouden vlijen
    • jullie zouden vlijen
    • zij zouden vlijen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gevlijd
    • jij zou hebben gevlijd
    • hij/zij/het zou hebben gevlijd
    • wij zouden hebben gevlijd
    • jullie zouden hebben gevlijd
    • zij zouden hebben gevlijd
  • Imperatief

    • jij vlij
    • jullie vlijt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van vlijen