Vervoeging van volmachtigen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik volmachtig
- jij volmachtigt
- hij/zij/het volmachtigt
- wij volmachtigen
- jullie volmachtigen
- zij volmachtigen
Onvoltooid verleden tijd
- ik volmachtigde
- jij volmachtigde
- hij/zij/het volmachtigde
- wij volmachtigden
- jullie volmachtigden
- zij volmachtigden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gevolmachtigd
- jij hebt gevolmachtigd
- hij/zij/het heeft gevolmachtigd
- wij hebben gevolmachtigd
- jullie hebben gevolmachtigd
- zij hebben gevolmachtigd
Voltooid verleden tijd
- ik had gevolmachtigd
- jij had gevolmachtigd
- hij/zij/het had gevolmachtigd
- wij hadden gevolmachtigd
- jullie hadden gevolmachtigd
- zij hadden gevolmachtigd
Toekomende tijd I
- ik zal volmachtigen
- jij zult volmachtigen
- hij/zij/het zal volmachtigen
- wij zullen volmachtigen
- jullie zullen volmachtigen
- zij zullen volmachtigen
Toekomende tijd II
- ik zal gevolmachtigd hebben
- jij zult gevolmachtigd hebben
- hij/zij/het zal gevolmachtigd hebben
- wij zullen gevolmachtigd hebben
- jullie zullen gevolmachtigd hebben
- zij zullen gevolmachtigd hebben
Conditionalis I
- ik zou volmachtigen
- jij zou volmachtigen
- hij/zij/het zou volmachtigen
- wij zouden volmachtigen
- jullie zouden volmachtigen
- zij zouden volmachtigen
Conditionalis II
- ik zou hebben gevolmachtigd
- jij zou hebben gevolmachtigd
- hij/zij/het zou hebben gevolmachtigd
- wij zouden hebben gevolmachtigd
- jullie zouden hebben gevolmachtigd
- zij zouden hebben gevolmachtigd
Imperatief
- jij volmachtig
- jullie volmachtigt