Vervoeging van volstouwen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik stouw vol
- jij stouwt vol
- hij/zij/het stouwt vol
- wij stouwen vol
- jullie stouwen vol
- zij stouwen vol
Onvoltooid verleden tijd
- ik stouwde vol
- jij stouwde vol
- hij/zij/het stouwde vol
- wij stouwden vol
- jullie stouwden vol
- zij stouwden vol
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb volgestouwd
- jij hebt volgestouwd
- hij/zij/het heeft volgestouwd
- wij hebben volgestouwd
- jullie hebben volgestouwd
- zij hebben volgestouwd
Voltooid verleden tijd
- ik had volgestouwd
- jij had volgestouwd
- hij/zij/het had volgestouwd
- wij hadden volgestouwd
- jullie hadden volgestouwd
- zij hadden volgestouwd
Toekomende tijd I
- ik zal volstouwen
- jij zult volstouwen
- hij/zij/het zal volstouwen
- wij zullen volstouwen
- jullie zullen volstouwen
- zij zullen volstouwen
Toekomende tijd II
- ik zal volgestouwd hebben
- jij zult volgestouwd hebben
- hij/zij/het zal volgestouwd hebben
- wij zullen volgestouwd hebben
- jullie zullen volgestouwd hebben
- zij zullen volgestouwd hebben
Conditionalis I
- ik zou volstouwen
- jij zou volstouwen
- hij/zij/het zou volstouwen
- wij zouden volstouwen
- jullie zouden volstouwen
- zij zouden volstouwen
Conditionalis II
- ik zou hebben volgestouwd
- jij zou hebben volgestouwd
- hij/zij/het zou hebben volgestouwd
- wij zouden hebben volgestouwd
- jullie zouden hebben volgestouwd
- zij zouden hebben volgestouwd
Imperatief
- jij stouw vol
- jullie stouwt vol