Vervoeging van vonnissen
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vonnis
- jij vonnist
- hij/zij/het vonnist
- wij vonnissen
- jullie vonnissen
- zij vonnissen
Onvoltooid verleden tijd
- ik vonniste
- jij vonniste
- hij/zij/het vonniste
- wij vonnisten
- jullie vonnisten
- zij vonnisten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gevonnist
- jij hebt gevonnist
- hij/zij/het heeft gevonnist
- wij hebben gevonnist
- jullie hebben gevonnist
- zij hebben gevonnist
Voltooid verleden tijd
- ik had gevonnist
- jij had gevonnist
- hij/zij/het had gevonnist
- wij hadden gevonnist
- jullie hadden gevonnist
- zij hadden gevonnist
Toekomende tijd I
- ik zal vonnissen
- jij zult vonnissen
- hij/zij/het zal vonnissen
- wij zullen vonnissen
- jullie zullen vonnissen
- zij zullen vonnissen
Toekomende tijd II
- ik zal gevonnist hebben
- jij zult gevonnist hebben
- hij/zij/het zal gevonnist hebben
- wij zullen gevonnist hebben
- jullie zullen gevonnist hebben
- zij zullen gevonnist hebben
Conditionalis I
- ik zou vonnissen
- jij zou vonnissen
- hij/zij/het zou vonnissen
- wij zouden vonnissen
- jullie zouden vonnissen
- zij zouden vonnissen
Conditionalis II
- ik zou hebben gevonnist
- jij zou hebben gevonnist
- hij/zij/het zou hebben gevonnist
- wij zouden hebben gevonnist
- jullie zouden hebben gevonnist
- zij zouden hebben gevonnist
Imperatief
- jij vonnis
- jullie vonnist