Vervoeging van vonnissen
Onbepaalde wijs (infinitief): vonnissen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vonnis
- jij vonnist
- hij/zij/het vonnist
- wij vonnissen
- jullie vonnissen
- zij vonnissen
Präsens Indikativ
- ich richte
- du richtest
- er/sie/es richtet
- wir richten
- ihr richtet
- sie richten
Onvoltooid verleden tijd
- ik vonniste
- jij vonniste
- hij/zij/het vonniste
- wij vonnisten
- jullie vonnisten
- zij vonnisten
Präteritum Indikativ
- ich richtete
- du richtetest
- er/sie/es richtete
- wir richteten
- ihr richtetet
- sie richteten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gevonnist
- jij hebt gevonnist
- hij/zij/het heeft gevonnist
- wij hebben gevonnist
- jullie hebben gevonnist
- zij hebben gevonnist
Perfekt Indikativ
- ich habe gerichtet
- du hast gerichtet
- er/sie/es hat gerichtet
- wir haben gerichtet
- ihr habt gerichtet
- sie haben gerichtet
Voltooid verleden tijd
- ik had gevonnist
- jij had gevonnist
- hij/zij/het had gevonnist
- wij hadden gevonnist
- jullie hadden gevonnist
- zij hadden gevonnist
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gerichtet
- du hattest gerichtet
- er/sie/es hatte gerichtet
- wir hatten gerichtet
- ihr hattet gerichtet
- sie hatten gerichtet
Toekomende tijd I
- ik zal vonnissen
- jij zult vonnissen
- hij/zij/het zal vonnissen
- wij zullen vonnissen
- jullie zullen vonnissen
- zij zullen vonnissen
Futur I Indikativ
- ich werde richten
- du wirst richten
- er/sie/es wird richten
- wir werden richten
- ihr werdet richten
- sie werden richten
Toekomende tijd II
- ik zal gevonnist hebben
- jij zult gevonnist hebben
- hij/zij/het zal gevonnist hebben
- wij zullen gevonnist hebben
- jullie zullen gevonnist hebben
- zij zullen gevonnist hebben
Futur II Indikativ
- ich werde gerichtet haben
- du wirst gerichtet haben
- er/sie/es wird gerichtet haben
- wir werden gerichtet haben
- ihr werdet gerichtet haben
- sie werden gerichtet haben
Conditionalis I
- ik zou vonnissen
- jij zou vonnissen
- hij/zij/het zou vonnissen
- wij zouden vonnissen
- jullie zouden vonnissen
- zij zouden vonnissen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde richten
- du würdest richten
- er/sie/es würde richten
- wir würden richten
- ihr würdet richten
- sie würden richten
Conditionalis II
- ik zou hebben gevonnist
- jij zou hebben gevonnist
- hij/zij/het zou hebben gevonnist
- wij zouden hebben gevonnist
- jullie zouden hebben gevonnist
- zij zouden hebben gevonnist
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gerichtet haben
- du würdest gerichtet haben
- er/sie/es würde gerichtet haben
- wir würden gerichtet haben
- ihr würdet gerichtet haben
- sie würden gerichtet haben
Imperatief
- jij vonnis
- jullie vonnist
Imperativ
- du richte
- ihr richtet