Vervoeging van voorbijschieten

Onbepaalde wijs (infinitief): voorbijschieten

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik schiet voorbij
    • jij schiet voorbij
    • hij/zij/het schiet voorbij
    • wij schieten voorbij
    • jullie schieten voorbij
    • zij schieten voorbij
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik schoot voorbij
    • jij schoot voorbij
    • hij/zij/het schoot voorbij
    • wij schoten voorbij
    • jullie schoten voorbij
    • zij schoten voorbij
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik ben voorbijgeschoten
    • jij bent voorbijgeschoten
    • hij/zij/het is voorbijgeschoten
    • wij zijn voorbijgeschoten
    • jullie zijn voorbijgeschoten
    • zij zijn voorbijgeschoten
  • Voltooid verleden tijd

    • ik was voorbijgeschoten
    • jij was voorbijgeschoten
    • hij/zij/het was voorbijgeschoten
    • wij waren voorbijgeschoten
    • jullie waren voorbijgeschoten
    • zij waren voorbijgeschoten
  • Toekomende tijd I

    • ik zal voorbijschieten
    • jij zult voorbijschieten
    • hij/zij/het zal voorbijschieten
    • wij zullen voorbijschieten
    • jullie zullen voorbijschieten
    • zij zullen voorbijschieten
  • Toekomende tijd II

    • ik zal voorbijgeschoten zijn
    • jij zult voorbijgeschoten zijn
    • hij/zij/het zal voorbijgeschoten zijn
    • wij zullen voorbijgeschoten zijn
    • jullie zullen voorbijgeschoten zijn
    • zij zullen voorbijgeschoten zijn
  • Conditionalis I

    • ik zou voorbijschieten
    • jij zou voorbijschieten
    • hij/zij/het zou voorbijschieten
    • wij zouden voorbijschieten
    • jullie zouden voorbijschieten
    • zij zouden voorbijschieten
  • Conditionalis II

    • ik zou zijn voorbijgeschoten
    • jij zou zijn voorbijgeschoten
    • hij/zij/het zou zijn voorbijgeschoten
    • wij zouden zijn voorbijgeschoten
    • jullie zouden zijn voorbijgeschoten
    • zij zouden zijn voorbijgeschoten
  • Imperatief

    • jij schiet voorbij
    • jullie schiet voorbij

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van voorbijschieten