Vervoeging van voorbijvaren

Onbepaalde wijs (infinitief): voorbijvaren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik vaar voorbij
    • jij vaart voorbij
    • hij/zij/het vaart voorbij
    • wij varen voorbij
    • jullie varen voorbij
    • zij varen voorbij
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik voer voorbij
    • jij voer voorbij
    • hij/zij/het voer voorbij
    • wij voeren voorbij
    • jullie voeren voorbij
    • zij voeren voorbij
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik ben voorbijgevaren
    • jij bent voorbijgevaren
    • hij/zij/het is voorbijgevaren
    • wij zijn voorbijgevaren
    • jullie zijn voorbijgevaren
    • zij zijn voorbijgevaren
  • Voltooid verleden tijd

    • ik was voorbijgevaren
    • jij was voorbijgevaren
    • hij/zij/het was voorbijgevaren
    • wij waren voorbijgevaren
    • jullie waren voorbijgevaren
    • zij waren voorbijgevaren
  • Toekomende tijd I

    • ik zal voorbijvaren
    • jij zult voorbijvaren
    • hij/zij/het zal voorbijvaren
    • wij zullen voorbijvaren
    • jullie zullen voorbijvaren
    • zij zullen voorbijvaren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal voorbijgevaren zijn
    • jij zult voorbijgevaren zijn
    • hij/zij/het zal voorbijgevaren zijn
    • wij zullen voorbijgevaren zijn
    • jullie zullen voorbijgevaren zijn
    • zij zullen voorbijgevaren zijn
  • Conditionalis I

    • ik zou voorbijvaren
    • jij zou voorbijvaren
    • hij/zij/het zou voorbijvaren
    • wij zouden voorbijvaren
    • jullie zouden voorbijvaren
    • zij zouden voorbijvaren
  • Conditionalis II

    • ik zou zijn voorbijgevaren
    • jij zou zijn voorbijgevaren
    • hij/zij/het zou zijn voorbijgevaren
    • wij zouden zijn voorbijgevaren
    • jullie zouden zijn voorbijgevaren
    • zij zouden zijn voorbijgevaren
  • Imperatief

    • jij vaar voorbij
    • jullie vaart voorbij

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van voorbijvaren