Vervoeging van voormelken
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik melk voor
- jij melkt voor
- hij/zij/het melkt voor
- wij melken voor
- jullie melken voor
- zij melken voor
Onvoltooid verleden tijd
- ik molk voor
- jij molk voor
- hij/zij/het molk voor
- wij molken voor
- jullie molken voor
- zij molken voor
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb voorgemolken
- jij hebt voorgemolken
- hij/zij/het heeft voorgemolken
- wij hebben voorgemolken
- jullie hebben voorgemolken
- zij hebben voorgemolken
Voltooid verleden tijd
- ik had voorgemolken
- jij had voorgemolken
- hij/zij/het had voorgemolken
- wij hadden voorgemolken
- jullie hadden voorgemolken
- zij hadden voorgemolken
Toekomende tijd I
- ik zal voormelken
- jij zult voormelken
- hij/zij/het zal voormelken
- wij zullen voormelken
- jullie zullen voormelken
- zij zullen voormelken
Toekomende tijd II
- ik zal voorgemolken hebben
- jij zult voorgemolken hebben
- hij/zij/het zal voorgemolken hebben
- wij zullen voorgemolken hebben
- jullie zullen voorgemolken hebben
- zij zullen voorgemolken hebben
Conditionalis I
- ik zou voormelken
- jij zou voormelken
- hij/zij/het zou voormelken
- wij zouden voormelken
- jullie zouden voormelken
- zij zouden voormelken
Conditionalis II
- ik zou hebben voorgemolken
- jij zou hebben voorgemolken
- hij/zij/het zou hebben voorgemolken
- wij zouden hebben voorgemolken
- jullie zouden hebben voorgemolken
- zij zouden hebben voorgemolken
Imperatief
- jij melk voor
- jullie melkt voor