Vervoeging van vooropstellen

Onbepaalde wijs (infinitief): vooropstellen

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik stel voorop
    • jij stelt voorop
    • hij/zij/het stelt voorop
    • wij stellen voorop
    • jullie stellen voorop
    • zij stellen voorop
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik stelde voorop
    • jij stelde voorop
    • hij/zij/het stelde voorop
    • wij stelden voorop
    • jullie stelden voorop
    • zij stelden voorop
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb vooropgesteld
    • jij hebt vooropgesteld
    • hij/zij/het heeft vooropgesteld
    • wij hebben vooropgesteld
    • jullie hebben vooropgesteld
    • zij hebben vooropgesteld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had vooropgesteld
    • jij had vooropgesteld
    • hij/zij/het had vooropgesteld
    • wij hadden vooropgesteld
    • jullie hadden vooropgesteld
    • zij hadden vooropgesteld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal vooropstellen
    • jij zult vooropstellen
    • hij/zij/het zal vooropstellen
    • wij zullen vooropstellen
    • jullie zullen vooropstellen
    • zij zullen vooropstellen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal vooropgesteld hebben
    • jij zult vooropgesteld hebben
    • hij/zij/het zal vooropgesteld hebben
    • wij zullen vooropgesteld hebben
    • jullie zullen vooropgesteld hebben
    • zij zullen vooropgesteld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou vooropstellen
    • jij zou vooropstellen
    • hij/zij/het zou vooropstellen
    • wij zouden vooropstellen
    • jullie zouden vooropstellen
    • zij zouden vooropstellen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben vooropgesteld
    • jij zou hebben vooropgesteld
    • hij/zij/het zou hebben vooropgesteld
    • wij zouden hebben vooropgesteld
    • jullie zouden hebben vooropgesteld
    • zij zouden hebben vooropgesteld
  • Imperatief

    • jij stel voorop
    • jullie stelt voorop

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van vooropstellen