Vervoeging van voorpubliceren
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik publiceer voor
- jij publiceert voor
- hij/zij/het publiceert voor
- wij publiceren voor
- jullie publiceren voor
- zij publiceren voor
Onvoltooid verleden tijd
- ik publiceerde voor
- jij publiceerde voor
- hij/zij/het publiceerde voor
- wij publiceerden voor
- jullie publiceerden voor
- zij publiceerden voor
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb voorgepubliceerd
- jij hebt voorgepubliceerd
- hij/zij/het heeft voorgepubliceerd
- wij hebben voorgepubliceerd
- jullie hebben voorgepubliceerd
- zij hebben voorgepubliceerd
Voltooid verleden tijd
- ik had voorgepubliceerd
- jij had voorgepubliceerd
- hij/zij/het had voorgepubliceerd
- wij hadden voorgepubliceerd
- jullie hadden voorgepubliceerd
- zij hadden voorgepubliceerd
Toekomende tijd I
- ik zal voorpubliceren
- jij zult voorpubliceren
- hij/zij/het zal voorpubliceren
- wij zullen voorpubliceren
- jullie zullen voorpubliceren
- zij zullen voorpubliceren
Toekomende tijd II
- ik zal voorgepubliceerd hebben
- jij zult voorgepubliceerd hebben
- hij/zij/het zal voorgepubliceerd hebben
- wij zullen voorgepubliceerd hebben
- jullie zullen voorgepubliceerd hebben
- zij zullen voorgepubliceerd hebben
Conditionalis I
- ik zou voorpubliceren
- jij zou voorpubliceren
- hij/zij/het zou voorpubliceren
- wij zouden voorpubliceren
- jullie zouden voorpubliceren
- zij zouden voorpubliceren
Conditionalis II
- ik zou hebben voorgepubliceerd
- jij zou hebben voorgepubliceerd
- hij/zij/het zou hebben voorgepubliceerd
- wij zouden hebben voorgepubliceerd
- jullie zouden hebben voorgepubliceerd
- zij zouden hebben voorgepubliceerd
Imperatief
- jij publiceer voor
- jullie publiceert voor