Vervoeging van voortbrengen
Onbepaalde wijs (infinitief): voortbrengen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik breng voort
- jij brengt voort
- hij/zij/het brengt voort
- wij brengen voort
- jullie brengen voort
- zij brengen voort
Présent
- je produis
- tu produis
- il/elle produit
- nous produisons
- vous produisez
- ils/elles produisent
Onvoltooid verleden tijd
- ik bracht voort
- jij bracht voort
- hij/zij/het bracht voort
- wij brachten voort
- jullie brachten voort
- zij brachten voort
Indicatif imparfait
- je produisais
- tu produisais
- il/elle produisait
- nous produisions
- vous produisiez
- ils/elles produisaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb voortgebracht
- jij hebt voortgebracht
- hij/zij/het heeft voortgebracht
- wij hebben voortgebracht
- jullie hebben voortgebracht
- zij hebben voortgebracht
Indicatif passé composé
- j'ai produit
- tu as produit
- il/elle a produit
- nous avons produit
- vous avez produit
- ils/elles ont produit
Voltooid verleden tijd
- ik had voortgebracht
- jij had voortgebracht
- hij/zij/het had voortgebracht
- wij hadden voortgebracht
- jullie hadden voortgebracht
- zij hadden voortgebracht
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais produit
- tu avais produit
- il/elle avait produit
- nous avions produit
- vous aviez produit
- ils/elles avaient produit
Toekomende tijd I
- ik zal voortbrengen
- jij zult voortbrengen
- hij/zij/het zal voortbrengen
- wij zullen voortbrengen
- jullie zullen voortbrengen
- zij zullen voortbrengen
Indicatif futur
- je produirai
- tu produiras
- il/elle produira
- nous produirons
- vous produirez
- ils/elles produiront
Toekomende tijd II
- ik zal voortgebracht hebben
- jij zult voortgebracht hebben
- hij/zij/het zal voortgebracht hebben
- wij zullen voortgebracht hebben
- jullie zullen voortgebracht hebben
- zij zullen voortgebracht hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai produit
- tu auras produit
- il/elle aura produit
- nous aurons produit
- vous aurez produit
- ils/elles auront produit
Conditionalis I
- ik zou voortbrengen
- jij zou voortbrengen
- hij/zij/het zou voortbrengen
- wij zouden voortbrengen
- jullie zouden voortbrengen
- zij zouden voortbrengen
Conditionnel présent
- je produirais
- tu produirais
- il/elle produirait
- nous produirions
- vous produiriez
- ils/elles produiraient
Conditionalis II
- ik zou hebben voortgebracht
- jij zou hebben voortgebracht
- hij/zij/het zou hebben voortgebracht
- wij zouden hebben voortgebracht
- jullie zouden hebben voortgebracht
- zij zouden hebben voortgebracht
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais produit
- tu aurais produit
- il/elle aurait produit
- nous aurions produit
- vous auriez produit
- ils/elles auraient produit
Imperatief
- jij breng voort
- jullie brengt voort
Impératif
- tu produis
- vous produisez