Vervoeging van voortbrengen
Onbepaalde wijs (infinitief): voortbrengen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik breng voort
- jij brengt voort
- hij/zij/het brengt voort
- wij brengen voort
- jullie brengen voort
- zij brengen voort
Presente
- io produco
- tu produci
- lui/lei/Lei produce
- noi produciamo
- voi/Voi producete
- loro/Loro producono
Onvoltooid verleden tijd
- ik bracht voort
- jij bracht voort
- hij/zij/het bracht voort
- wij brachten voort
- jullie brachten voort
- zij brachten voort
Imperfetto
- io producevo
- tu producevi
- lui/lei/Lei produceva
- noi producevamo
- voi/Voi producevate
- loro/Loro producevano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb voortgebracht
- jij hebt voortgebracht
- hij/zij/het heeft voortgebracht
- wij hebben voortgebracht
- jullie hebben voortgebracht
- zij hebben voortgebracht
Passato prossimo
- io ho prodotto
- tu hai prodotto
- lui/lei/Lei ha prodotto
- noi abbiamo prodotto
- voi/Voi avete prodotto
- loro/Loro hanno prodotto
Voltooid verleden tijd
- ik had voortgebracht
- jij had voortgebracht
- hij/zij/het had voortgebracht
- wij hadden voortgebracht
- jullie hadden voortgebracht
- zij hadden voortgebracht
Trapassato prossimo
- io avevo prodotto
- tu avevi prodotto
- lui/lei/Lei aveva prodotto
- noi avevamo prodotto
- voi/Voi avevate prodotto
- loro/Loro avevano prodotto
Toekomende tijd I
- ik zal voortbrengen
- jij zult voortbrengen
- hij/zij/het zal voortbrengen
- wij zullen voortbrengen
- jullie zullen voortbrengen
- zij zullen voortbrengen
Futuro semplice
- io produrrò
- tu produrrai
- lui/lei/Lei produrrà
- noi produrremo
- voi/Voi produrrete
- loro/Loro produrranno
Toekomende tijd II
- ik zal voortgebracht hebben
- jij zult voortgebracht hebben
- hij/zij/het zal voortgebracht hebben
- wij zullen voortgebracht hebben
- jullie zullen voortgebracht hebben
- zij zullen voortgebracht hebben
Futuro anteriore
- io avrò prodotto
- tu avrai prodotto
- lui/lei/Lei avrà prodotto
- noi avremo prodotto
- voi/Voi avrete prodotto
- loro/Loro avranno prodotto
Conditionalis I
- ik zou voortbrengen
- jij zou voortbrengen
- hij/zij/het zou voortbrengen
- wij zouden voortbrengen
- jullie zouden voortbrengen
- zij zouden voortbrengen
Condizionale presente
- io produrrei
- tu produrresti
- lui/lei/Lei produrrebbe
- noi produrremmo
- voi/Voi produrreste
- loro/Loro produrrebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben voortgebracht
- jij zou hebben voortgebracht
- hij/zij/het zou hebben voortgebracht
- wij zouden hebben voortgebracht
- jullie zouden hebben voortgebracht
- zij zouden hebben voortgebracht
Condizionale passato
- io avrei prodotto
- tu avresti prodotto
- lui/lei/Lei avrebbe prodotto
- noi avremmo prodotto
- voi/Voi avreste prodotto
- loro/Loro avrebbero prodotto
Imperatief
- jij breng voort
- jullie brengt voort
Imperativo
- tu produci
- voi/Voi producete